THEORIE Theater begrippen

Spelgegevens
spelgegevens:
rol, actie, ruimte/plaats, verhaal, tijd, motief

spelgegevens zijn ook wel 5W's.

1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
DramaMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3,4

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 10 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Spelgegevens
spelgegevens:
rol, actie, ruimte/plaats, verhaal, tijd, motief

spelgegevens zijn ook wel 5W's.

Slide 1 - Tekstslide

5w's
WIE. WAT. WAAR. 
WANEER. WAAROM

Slide 2 - Tekstslide

WANNEER 
WAAROM

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

We gaan een performance bekijken; Wiek.
Bedenk wat de spelgegevens zijn:

rol (wie): ......................................................................
actie (wat): ......................................................................
ruimte (waar): ......................................................................
verhaal (wat): ......................................................................
tijd (wanneer): ......................................................................
motief (waarom): ......................................................................

Slide 5 - Tekstslide

0

Slide 6 - Video

We gaan een performance bekijken; Wiek.
Bedenk wat de spelgegevens zijn:

rol (wie): ......................................................................
actie (wat): ......................................................................
ruimte (waar): ......................................................................
verhaal (wat): ......................................................................
tijd (wanneer): ......................................................................
motief (waarom): ......................................................................

Slide 7 - Tekstslide

Op de vloer
Opdracht:  
- maak groepjes van 2  personen
- maak een korte presentatie/performance van ongeveer 5minuten 
- houd een kleine presentatie/performance voor de klas 
- de rest van de klas beantwoord: 
rol, actie, ruimte, verhaal, tijd en motief
Denk aan:
rol, actie
ruimte, verhaal
tijd, motief

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slapstick (vormgevingsmiddel)

Slide 10 - Tekstslide

 Drama analyse
Drama ;  
toneel, opera, 
cabaret musical, 
televisie, film etc.


Inhoud = verhaal vertellen of boodschap geven

Let op! In een drama analyse gaat alleen over theatermiddelen


Slide 11 - Tekstslide

Drama analyse
Vormgeving = de keuzes die de regisseur heeft genomen hoe hij zijn verhaal weergeeft. 

Daaronder vallen twee begrippen: 
spel en enscenering.
Op examens staan theatermiddelen is dat: vormgeving (van drama) dus spel en enscenering.





Slide 12 - Tekstslide

Drama analyse
Spel = alles wat de acteurs doen, niet wat ze zeggen!

a. Lichaam (hoe mimiek in zijn gezicht, betekenis in zijn lichaamshouding).

b. Stem (wat doe die met volume, timing, heeft de acteur een accent).




Slide 13 - Tekstslide

Drama analyse
c. Speelstijl (verschillende soorten drama, die eisen andere manier van spelen: - klassiek is meer ingeleefd. - modern theater door personage zie je de acteur doorheen. Een clown acteert anders in een circus dan een acteur in een film).

d. Mis-en-scene het gebruik van de ruimte door de acteurs (waar staan ze, waar gaan ze af, hoe bewegen ze, blik richtingen. bijvoorbeeld bij oude films = mis-en-scene dat acteurs op rijtje staan en op en af gaan in de zijkanten). 



Slide 14 - Tekstslide

Drama analyse
Enscenering = alles wat in het toneel beeld te zien is min alles wat onder speel valt. De locatie waar de scene zich afspeelt (film), decor, kap- grime, kostuums, rekwisieten, (objecten die personages gebruiken), attribuut, toneelobjecten, licht, geluid en muziek(effecten).

Andere plaatsen dan op het theater zijn:
bijvoorbeeld televisie, internet, op locatie.

- enscenering: hoe een verhaal/de werkelijkheid in scene wordt gezet 
- fictionalisering: hoe ware gebeurtenissen worden nagespeeld 
- verhaalopbouw: de volgorde waarin informatie is geordend
- rolverdeling: benoemen van de personages in dramaproducties

Slide 15 - Tekstslide

Extra Uitleg
Beschrijving van bijvoorbeeld er is een non-verbale uitingsvorm.
Wat niet goed is "Hij kijk boos" De mimiek moet letterlijk beschreven worden: 
Zijn mondhoeken zijn omlaag, wenkbrauwen naar beneden, ogen half dicht. Je schrijft alles letterlijk op. 
Uitleg:
- non-verbale uitingsmogelijkheden: (mimiek, gebaren, houding)
- verbale uitingsmogelijkheden (taalgebruik, stemgebruik)


Slide 16 - Tekstslide

Extra uitleg
Beschrijving van bijvoorbeeld van de Mise-en-scène:
Hoe spelers bewegen over de speelvlak gedurende het stuk, de “choreografie” van een toneelstuk.
Letterlijk beschrijven en GEEN invulling geven:
dus alles benoem je wat er gebeurd en wat je ziet.

De persoon met blond kruipt met zijn knieen over de vloer richting de deur. Pak de klik en duwt er tegen aan en valt op de grond voor de voeten van de andere persoon met donker haar.


Slide 17 - Tekstslide

Vakbegrippen herkennen, benoemen en toepassen
Manieren van verwijzen naar werkelijkheid zijn:

Nabootsing: imitatie, het nadoen; een directe verwijzing naar de werkelijkheid.
Typering: 1 eigenschap uit de werkelijkheid wordt gekozen en vergroot vormgegeven.
Omkering: gespeeld wordt met de verwachting van het publiek
Oefensituatie: het oefenen van gedrag in een nagespeelde sitiuatie
Metafoor: een indirecte verwijzing naar de werkelijkheid
Vrije verbeelding: verwijzing naar de werkelijkheid die niet vastligt. 

Slide 18 - Tekstslide

Oefening 1.

Analyseer voor je zelf en schrijf het op over de performance Wiek. Hoe spel en enscenering is gebruikt.
......................................................................



Slide 19 - Tekstslide

0

Slide 20 - Video

Oefening 2.

Analyseer voor je zelf en schrijf het op over de performance Plastic Bag. Hoe spel en enscenering is gebruikt.

......................................................................



Slide 21 - Tekstslide

0

Slide 22 - Video

Op de vloer
Opdracht:  
- maak groepjes van 2  personen
- maak een korte presentatie/performance van ongeveer 5minuten 
- houd een kleine presentatie/performance voor de klas 
- de rest van de klas analyseert voor zichzelf en schrijf het op. Hoe spel en enscenering is gebruikt.
Denk aan:
inhoud
theatermiddelen
spel
enscenering

Slide 23 - Tekstslide

Theater maatschappij
Wat de functies van drama kunnen zijn:
- informeren, leren; denk aan educatief, 
kindertheater
- amuseren: het vertellen van een mop in de klas
- overtuigen: maatschappij kritisch cabaret
- overhalen: om iets te doen; denk aan een reclamespot

Slide 24 - Tekstslide

Noem een functie van theater.

Slide 25 - Woordweb

Slide 26 - Video

Welke functie heeft deze voorstelling?
A
informeren / leren
B
amuseren
C
overtuigen
D
overhalen

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Video

Welke functie heeft deze voorstelling?
A
informeren / leren
B
amuseren
C
overtuigen
D
overhalen

Slide 29 - Quizvraag

Slide 30 - Video

Welke functie heeft deze voorstelling?
A
informeren / leren
B
amuseren
C
overtuigen
D
overhalen

Slide 31 - Quizvraag

Slide 32 - Video

Welke functie heeft deze voorstelling?
A
informeren / leren
B
amuseren
C
overtuigen
D
overhalen

Slide 33 - Quizvraag

Op de vloer 
Opdracht:  
- maak groepjes van 2  personen
- maak een korte voorstelling van ongeveer 3 minuten met een functie die hierboven besproken hebben.
- hou de kleine voorstelling voor de klas 
- de rest van de klas bedenkt welke functie is gebruikt en legt uit waarom!

1) informeren/leren
2) amuseren
3) overhalen
4) overtuigen

Slide 34 - Tekstslide

Andere kunstvormen
- beeldend kunst, zoals architectuur, audiovisuele kunst (videoclips), beeldhouwkunst, schilderkunst, toegepaste kunst (waaronder grafische vormgeving, industriële vormgeving, mode) 
- dans - literatuur - muziek - film

functies kunnen zijn: 
- informeren/leren
- amuseren
- overtuigen en overhalen om iets te doen

Slide 35 - Tekstslide

Aritotelisch handelingsverloop


aristotelisch: eenheid van plaats = in het klassieke (aristotelische) toneel het voorschrift dat de handeling zich op één plaats dient af te spelen. eenheid van tijd = in het klassieke (aristotelische) toneel het voorschrift dat de handeling zich binnen een bepaalde tijd (meestal één dag) dient af te spelen.

handelingsverloop: het geheel van handelingen door personages, verweven tot een theatrale eenheid; ook wel: de volgorde van een ontwikkeling binnen de dramatische handeling (= dramatische ontwikkeling).
Aristotelisch handelingsverloop op het examen boog genoemd

Slide 36 - Tekstslide

Eindopdracht: 
Reflectie

SCE4 praktijk
Periode 4.01 

Slide 37 - Tekstslide

Voorbeelden 
 
performances

Slide 38 - Tekstslide

Marina Abramović
 - MoMA 2010

Slide 39 - Tekstslide

0

Slide 40 - Video

Boukje Schweigman
- Blaas

Slide 41 - Tekstslide

0

Slide 42 - Video

Eindopdracht: Reflectie 
SCE4 praktijk

Individueel praktijkopdracht:  
- maak een performance van 5 minuten
zorg dat er samenspel terug kom door 
de klas/publiek te betrekken of een klasgenoot te vragen
- onderwerp: reflectie
laat hem zien aan de docent en de klas/publiek
- pas functioneel spelgegevens, theatrale middelen toe. Kies een theatervorm en een functie voor de performance. Denk aan de theorie.


1) samenspel
2) theatrale middelen
3) verschillende theatervormen
4) theater en maatschappij

Slide 43 - Tekstslide