2h4 - di160124

1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Qu'est-ce qu'on va faire?
  • Interroger
  • Corriger
  • Grammaire
  • Au travail
  • Les devoirs
But: dmv een aanwijzend voornaamwoord een kledingstuk kunnen omschrijven

Slide 2 - Tekstslide

Interroger
  1. la robe - de jurk
  2. l'hiver - de winter
  3. moche - lelijk
  4. de broek - le pantalon
  5. de winkel - le magasin
  6. natuurlijk - bien sûr
  7. Comment tu trouves ce jean bleu? - Hoe vind je deze blauwe spijkerbroek?
  8. Welke maat heb je? - Tu fais quelle taille?

Slide 3 - Tekstslide

Corriger 

Slide 4 - Tekstslide

Grammaire - aanwijzend voornaamwoord
Comment tu trouves ce jean bleu?
Comment tu trouves cet homme? 
Comment tu trouves cette robe bleu?
Comment tu trouves ces vetements?

Vertaling: deze/die/dat/dit 

Slide 5 - Tekstslide

Grammaire - aanwijzend voornaamwoord
mannelijk ev.
ce
mannelijk ev. 
stomme h/klinker
cet
vrouwelijk ev. 
cette
meervoud
ces

Slide 6 - Tekstslide

Grammaire - aanwijzend voornaamwoord
Vaste uitdrukkingen: 

vanochtend: ce matin
vanmiddag: cet après-midi
vanavond: ce soir

Slide 7 - Tekstslide

Un petit exercice: remplis et traduis
1. .... chaussures sont trop petites. 
2. .... pantalon est vieux. 
3. .... hôtel n'est pas grand. 
4. .... fille habite au Portugal. 
5. .... magasin est nouveau. 

Slide 8 - Tekstslide

Au travail
Page 110
Ex. 17c

Ex. 17ad, 18ab, 19
timer
1:00

Slide 9 - Tekstslide

Corriger ex. 17a
  1. Hoe vind je deze/die spijkerbroek?
  2. Ik heb liever dat paar schoenen. 
  3. Ik ben dol op deze/die sneakers. 

Slide 10 - Tekstslide

Corriger ex. 17d
  1. cette
  2. ces
  3. ce
  4. cet
  5. cet
  6. ce

Slide 11 - Tekstslide

Corriger ex. 18a
  1. ce
  2. cette
  3. ce
  4. ces
  5. ce
  6. cette

Slide 12 - Tekstslide

Corriger ex. 18b
  1. cet
  2. ce
  3. cette
  4. ces
  5. ce
  6. cette 

Slide 13 - Tekstslide

Corriger ex. 19
  1. Comment tu trouves ce T-shirt? - Il est bleu
  2. Comment tu trouves cette jupe? - Elle est belle. 
  3. Comment tu trouves ce sac? - Il est grand. 

Slide 14 - Tekstslide

Décrire les vêtements
- Ga naar hm.com
- Zoek een afbeelding met persoon die verschillende kledingstukken draagt. 
- Omschrijf dmv aanwijzend voornaamwoord in het Frans minstens 3 kledingstukken
- Let op de vervoeging van het bijvoeglijk naamwoord!
Ce pantalon est rouge. 

Slide 15 - Tekstslide

Les devoirs
Mardi le 17 janvier

Apprendre: blokje B nf/fn (page 128)
Faire: ex. 17ad, 18ab, 19




Slide 16 - Tekstslide