Herhaling voor PWW4

Herhaling voor PWW1
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
LatijnVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Herhaling voor PWW1

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefenmateriaal voor het PW
Je maakt een keuze uit de volgende onderdelen om te oefenen/herhalen voor het PW: 

Paars: persoonlijk voornaamwoord
Geel: bijvoeglijk naamwoord vs. bijwoord
Blauw: werkwoordstijden 
Rood: Toepassen naamvallen



Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefenen: Persoonlijk voornaamwoord

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke naamval is 'eum/eam'
A
nominativus
B
ablativus
C
dativus
D
accusativus

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik
Jij
Hij
Wij
Jullie
Zij (mv.)
ego
eum
tibi
eos
me
vos
tu
nobis
is

Slide 5 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe kun je 'ei' NIET vertalen?
A
voor hem
B
voor haar
C
zij
D
hun

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vertaal het persoonlijk voornaamwoord.

Jupiter eis praemium dare cupit.
A
hem
B
zij
C
aan hen
D
aan haar

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vertaal het persoonlijk voornaamwoord.

Deus mihi dicit.
A
jou
B
aan mij
C
aan hen
D
hij

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

'Pluto deus est. Deus puellam videt. Puellam vocat.'

Welk persoonlijk voornaamwoord kan in de plaats komen van het tweede 'puellam'?
A
ea
B
eum
C
eam
D
ei

Slide 9 - Quizvraag

Pluto is een god. De god ziet een meisje. Hij roept het meisje > hij roept haar.
Persoonlijk voornaamwoorden
- komen vooral voor in de accusativus en de dativus

- vind je niet in de woordenlijst

- zijn handig om goed te kunnen vertalen

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijvoeglijk naamwoord vs. bijwoord

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Congruentie tussen bijvoeglijk naamwoord en zelfstandig naamwoord betekent dat gelijk zijn:
A
persoon, getal, tijd
B
naamval, geslacht, getal
C
persoon, getal, geslacht
D
naamval, tijd, getal

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sleep de bijvoeglijke naamwoorden naar het juiste type rijtje
type longus
type fortis/ingens
pulcher
felix
laetus
multus
novus
illustris
lenis
tristis

Slide 13 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke uitgang hoort bij welke naamval?
nom. ev.
acc. ev.
nom. mv.
acc. mv.
dat. ev.
dat. mv.
abl. ev.
abl. mv.
gen. ev.
gen. mv.
fortis
fortes
forti
fortium
fortem
fortibus
fortibus
forti
fortis
fortes

Slide 14 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Fortis wordt voor mannelijk/vrouwelijk gebruikt. Wat is de onzijdige vorm van 'fortis'?
A
fortem
B
fortum
C
forte
D
fortium

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke vorm van 'bonus' congrueert met 'voci'?

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak congruerend: puellas (fortis)

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Zet het bijvoeglijk naamwoord in de juiste vorm.
Noteer alleen het bijvoeglijk naamwoord.

matrem (bonus)

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Zet het bijvoeglijk naamwoord in de juiste vorm.
Noteer alleen het bijvoeglijk naamwoord.

matrem (fortis)

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de vertaling van deze zin?
Puella pulchra fortiter cantat.
A
Het dappere meisje zingt mooi.
B
Het mooie meisje zingt dapper.
C
Het mooie en dappere meisje zingt.
D
het meisje zingt mooi en dapper.

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is in het Latijn: De vijanden vochten brutaal (audax)
A
Hostes audaces pugnabant.
B
Hostes audace pugnabant.
C
Hostes audaci puganbant.
D
Hostes audacter pugnabant.

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sleep de vormen naar de juiste stam
a-stam
e-stam
i-stam
mk-stam
clamare
amittere
audire
invitare
accendere
regere
tenere
scire
gaudere

Slide 22 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

ik zeg
ik zei
ik heb gezegd
ik had gezegd
praesens
imperfectum
perfectum
plusquamperfectum

Slide 23 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoorden zijn formules!
Tijd
Stam 
(pr of pf)
kenletters
(geeft tijd aan)
bindvocaal

uitgang
praesens
praesensstam
-
(i voor -s/-t,
u voor -nt)
o, s, t, mus, tis, nt
imperfectum
praesensstam
(e)ba
-
m, s, t, mus, tis, nt
perfectum
perfectumstam
-
-
i, isti, it, imus, istis, erunt
plusquamperfectum
perfectumstam
era
-
m, s, t, mus, tis, nt

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoorden zijn formules!
Tijd
Stam 
(pr of pf)
kenletters
(geeft tijd aan)
bindvocaal

uitgang
praesens
dic
-
i
tis
imperfectum
dic
eba
-
mus
perfectum
dix
-
-
it
plusquamperfectum
dix
era
-
nt

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onvoltooide vs Voltooide tijden
Onvoltooide tijden hebben een praesensstam:
  • (voca-, audi-, terre-, dic-)

Voltooide tijden hebben een perfectumstam:
  • (vocav-, audiv-, terru-, dix-)

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke tijd is?

inceperam
A
praesens
B
perfectum
C
plusquamperfectum
D
imperfectum

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke tijd is?

dividis
A
praesens
B
perfectum
C
plusquamperfectum
D
imperfectum

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke tijd is?

fuisti
A
praesens
B
perfectum
C
plusquamperfectum
D
imperfectum

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordstijden

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke tijd is?

dubitavit
A
perfectum
B
plusquamperfectum
C
futurum
D
imperfectum

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke tijd is?

vocabamus
A
praesens
B
imperfectum
C
perfectum
D
futurum exactum

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke tijd is?

poterant
A
praesens
B
imperfectum
C
perfectum
D
futurum exactum

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoorden benoemen
Formuleer je antwoord als volgt:

prs/impf/pf/pqpf, 1/2/3, ev/mv 

Bijvoorbeeld: vocat > prs, 3, ev 

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Benoem het werkwoord

cepisti

Slide 35 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Benoem het werkwoord

tremunt

Slide 36 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Benoem het werkwoord

erant

Slide 37 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Benoem het werkwoord

temptaveras

Slide 38 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Benoem het werkwoord

potueramus

Slide 39 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Oefenen in een tekst: benoem de onderstreepte werkwoorden (schrijf de antwoorden in je schrift)
      Nunc nox est, sed Lentulus dormire non potest.
      Cogitat: ' Uxor bona fuit Fabia mea. Fuit femina
      fortis et acris, ego autem lenis sum et aliquando
15 paulum neglegens. Verbis acriter me castigare
      poterat, si quicquam paulum neglegenter feceram!
      Iam nunc magnopere ea careo: careo voce dulci,
      careo etiam verbis acribus meae Fabiae  ...'

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Antwoorden
est = 3 ev praesens (van esse)
potest = 3 ev praesens (van posse)
Cogitat = 3 ev praesens 
fuit = 3 ev perfectum (van esse)
sum = 1 ev praesens (van esse)
poterat = 3 ev imperfectum (van posse)
feceram = 1 ev plusquamperfectum 
careo = 1 ev praesens

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Toepassen naamvallen 

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

groep 1
groep 2
groep 3
rex
servus
femina

Slide 43 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sleep alle functies en vertalingen naar de naamval waar ze bij horen.
nominativus
genitivus
dativus
accusativus
ablativus
Bijvoeglijke bepaling
Onderwerp
meewerkend voorwerp
lijdend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
vertalen met 'van'
vertalen met 'aan/voor' 
vertalen met 'met/door/in'

Slide 44 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke uitgang hoort bij welke naamval?
nom. ev.
acc. ev.
nom. mv.
acc. mv.
dat. ev.
dat. mv.
abl. ev.
abl. mv.
gen. ev.
gen. mv.
feminam
feminis
femina
feminas
feminae
feminis
feminae
femina
feminae
feminarum

Slide 45 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke uitgang hoort bij welke naamval?
nom. ev.
acc. ev.
nom. mv.
acc. mv.
dat. ev.
dat. mv.
abl. ev.
abl. mv.
gen. ev.
gen. mv.
donum
dona
donum
dono
donis
donorum
doni
dona
donis
dono

Slide 46 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Groep 2 M: ev. en mv.
ev
mv
nom
gen
dat
acc
abl
nom
gen
dat
acc
abl
dominos
domino
dominus
dominum
domini
dominis
domino
dominis
domini
dominorum

Slide 47 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Groep 1
(femina)
Groep 2
(servus/
donum)
Groep 3
(rex/
nomen)
silentium
custos
turba
pater
Romanus
puella
puer
caput

Slide 48 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke uitgang hoort bij welke naamval?
nom. ev.
acc. ev.
nom. mv.
acc. mv.
reges
regem
reges
rex

Slide 49 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

In welke naamval staat het woord? Sleep naar het juiste vak. Er kunnen meer woorden in 1 vak komen, of juist helemaal geen!
nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
servos
regum
deus
patribus
feminam

Slide 50 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Einde oefenmateriaal!

Slide 51 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies