1711

Wat gaan we doen vandaag
Huiswerk
H2. Woordenschat, opdracht 1, 2, 4 & 5 (online of boek)

We gaan verder met H2. Taalverzorging; onderwerp
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Wat gaan we doen vandaag
Huiswerk
H2. Woordenschat, opdracht 1, 2, 4 & 5 (online of boek)

We gaan verder met H2. Taalverzorging; onderwerp

Slide 1 - Tekstslide

Wat weet jij nog over het
onderwerp?
timer
1:00

Slide 2 - Open vraag

Elk werkwoord in een zin is een persoonsvorm
A
ja
B
nee

Slide 3 - Quizvraag

Een persoonsvorm in een zin kan ik vinden door;
A
de zin vragend te maken; het eerste ww is de pv
B
de tijd te veranderen; het ww dat verandert is pv
C
de zin van enkelvoud meervoud maken, het ww dat verandert is pv
D
A, B en C zijn juist

Slide 4 - Quizvraag

Onderwerp (ow)
Bijna elke zin heeft een onderwerp (ow). Het onderwerp en de persoonsvorm horen bij elkaar. Ze moeten allebei enkelvoud zijn of allebei meervoud.

Slide 5 - Tekstslide

Zo vind je het onderwerp
Manier 1

1. Onderstreep de PV 
2. doe de zinsdeelproef 
3 Vraag: wie of wat + persoonsvorm?
- Wie of wat..........?
4 Het antwoord op die vraag is het onderwerp.

Slide 6 - Tekstslide

Zo vind je het onderwerp
Manier 2
1 Onderstreep de PV
2 Doe de zinsdeelproef. 
3 Verander de persoonsvorm van getal: enkelvoud wordt meervoud of meervoud wordt enkelvoud.
4 Het zinsdeel dat ook verandert, is het onderwerp.

Slide 7 - Tekstslide

Gisteren heeft mijn broer bij de slager worst gekocht.
pv in deze zin;
A
gisteren
B
mijn broer
C
heeft
D
gekocht

Slide 8 - Quizvraag

Gisteren heeft mijn broer bij de slager worst gekocht.

Doe de zinsdeelproef. Zet strepen tussen de zinsdelen.
(neem de zin over en plaats / / / / / )

Slide 9 - Open vraag

Gisteren heeft mijn broer bij de slager worst gekocht.

Verander de pv van getal, welk woord verandert nog meer (je noteert twee woorden)

Slide 10 - Open vraag

Gisteren heeft mijn broer bij de slager worst gekocht.
Wie of wat + pv
A
gisteren
B
heeft
C
mijn broer
D
de slager

Slide 11 - Quizvraag

Aan de slag
H2. Taalverzorging; onderwerp

Opdracht 1 t/m 4 
Huiswerk voor maandag 22 november

Slide 12 - Tekstslide