Mission 9 II degrees of comparison

Welcome!
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welcome!

Slide 1 - Tekstslide

Road Map
Book of the week

Mission 9 - Check ex. 
Mission 9 - Grammar theory
Quiz
Do ex. 


Slide 2 - Tekstslide

Book of the Week
Write down

  • three words you don't know
  • whose persective the book gives
  • your first impression of the book





Slide 3 - Tekstslide

Check
1 and 2 - SOM

Assignments 4 and 5


Slide 4 - Tekstslide

Theory
Comparisons

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Comparatives and superlatives
Trappen van vergelijking
- Comparative: vergrotende trap
- Superlative: overtreffende trap
Box A is small.
Box B is smaller than box A.
Box C is the smallest of all.
A
B
C

Slide 7 - Tekstslide

Comparatives and superlatives
Woorden van 1 lettergreep:
- Comparative: -er
- Superlative: -est
old
older
oldest

Slide 8 - Tekstslide

Comparatives and superlatives
1.  Bijvoeglijk naamwoord eindigt op een -e,
gebruik dan -r en -st.
large
larger
largest
Spellingsregels:

2.  Bijvoeglijk naamwoord eindigt op medeklinker + y,
gebruik dan -ier en -iest.
happy
happier
happiest

Slide 9 - Tekstslide

Comparatives and superlatives
hot
hotter
hottest
Spellingsregels:

3.  Bijvoeglijk naamwoord eindigt op 1 klinker (a, e, i, o, u)
+ 1 medeklinker, medeklinker verdubbelen
big
bigger
biggest

Slide 10 - Tekstslide

Comparatives and superlatives
Woorden van 2 lettergrepen :
1. Klemtoon eerste lettergreep
Comparative: more
Superlative: most
2. Klemtoon tweede lettergreep
Comparative: -er
Superlative: est



Slide 11 - Tekstslide

Comparatives and superlatives
Woorden van 3 lettergrepen of meer:
- Comparative: more
- Superlative: most
expensive
more expensive
most expensive

Slide 12 - Tekstslide

Comparatives and superlatives
good/well
better
best
Uitzonderingen (uit je hoofd leren!)
bad/ill
worse
worst
much/many
little
more
less
most
least

Slide 13 - Tekstslide

My house is (big) ...
than yours.

Slide 14 - Open vraag

These buildings are able to withstand an earthquake
Translate 'able to withstand'
A
kunnen tegenhouden
B
kunnen zich aanpassen aan
C
zijn tegenstanders van
D
zijn bestand tegen

Slide 15 - Quizvraag

Who is the (rich) ...
woman on earth?

Slide 16 - Open vraag

The dress is made of the same flimsy fabric as seen in the film we saw yesterday.

Translate 'flimsy'

A
dun, fragiel
B
filmachtig
C
fluweelachtige
D
schitterend

Slide 17 - Quizvraag

This flower is (beautiful)
... than that one.

Slide 18 - Open vraag

Who is the (good) .... football player in the world?
A
better
B
gooder
C
goodest
D
best

Slide 19 - Quizvraag

The solar panels will provide enough energy to heat your entire house.
Translate 'provide'
A
opleveren
B
voorzien van
C
voorkomen dat
D
onderdompelen

Slide 20 - Quizvraag

What is your ... (bad) subject at school?
A
badder
B
worse
C
worst
D
baddest

Slide 21 - Quizvraag

Full immersion is necessary to colour the wool.
Vertaal 'immersion'
A
verven
B
besprenkeling
C
onderdompeling
D
verdieping

Slide 22 - Quizvraag

The ... (little) you can do is study for the tests.
A
leasest
B
least
C
littlest
D
less

Slide 23 - Quizvraag

Do
Comparisons ex. 6 and 7

Phrases 8 and 9 


Homework for Friday

Slide 24 - Tekstslide