Nederlands - woordsoorten en spelling

1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Doel:
Je kent en herkent de woordsoorten betrekkelijk voornaamwoord en wederkerend voornaamwoord.

Je kent de spellingsregels voor het koppelteken en apostrof.
Je kunt het koppelteken en apostrof goed gebruiken.
Programma
Korte uitleg over het hoe en waarom van de woordsoorten.

Betrekkelijk voornaamwoord
Wederkerend voornaamwoord

Zelfstandig leren

Slide 2 - Tekstslide

Voornaamwoorden zijn verwijswoorden: je gebruikt ze om een betekenis te vervangen.

Waarom? Om herhaling te voorkomen en voor een melodie te zorgen in gesproken en geschreven zinnen.

Persoonlijke voornaamwoorden (hij, zij, wij ...)
Aanwijzende voornaamwoorden (die, deze ...)
Onbepaalde voornaamwoorden (sommige, iets, iemand ...)
Betrekkelijke voornaamwoorden (die, dat, wat)
Wederkerende voornaamwoorden (me, zich ...)


Slide 3 - Tekstslide

Betrekkelijke voornaamwoorden

Die, dat, wat

Het betrekkelijk voornaamwoord betrekt vaak een hoofdzin met een bijzin.

De man, die daar zit, heeft de jackpot gewonnen.

(bijvoeglijke bijzin - zegt iets over zelfstandig naamwoord man)

  • Die
  • Verwijst naar de-woorden (kinderen, jongen, telefoon, vrouw, tafel)
  • Wat moet ik met kinderen die hun huiswerk niet maken?
  • Dat
  • Verwijst naar het-woorden (meisje, huisje, boek, drinken, virus, feest)
  • Het virus dat nu heerst, heeft rampzalige gevolgen voor de leefbaarheid.
  • Wat
  • Verwijst naar een onbepaald voornaamwoord, overtreffende trap of een hele zin.
  • Dit is het ergste wat ik ooit heb gezien!

Slide 4 - Tekstslide

Let op: een betrekkelijk voornaamwoord maakt het verschil in betekenis.

  1. Die leraar slaat vanuit het niets een meisje, dat ik heel vervelend vind.
  2. Die leraar slaat vanuit het niets een meisje, wat ik heel vervelend vind.
  3. Het virus dat nu heerst, is het ergste dat ik ooit heb meegemaakt.
  4. Het virus dat nu heerst, is het ergste wat ik ooit heb meegemaakt.
Zin 1: je vindt het oké dat de leraar het meisje slaat, want je vindt het meisje vervelend. (dat verwijst naar een het-woord)

Zin 2: je vindt het vervelend dat de leraar vanuit het niets een meisje slaat (wat verwijst naar een hele zin)

Zin 3: je hebt meerdere virussen meegemaakt, maar het coronavirus is erger dan de andere virussen.

Zin 4: je hebt meer gebeurtenissen in je leven, maar dit coronavirus is het ergste.

Slide 5 - Tekstslide

Persoonlijke voornaamwoorden verwijzen nooit naar iets of iemand uit de eigen hoofd- of bijzin.

Hij speelt piano.
Hij verwijst hier niet naar piano, maar naar een (mans)persoon.

Dit is de Achmeatoren. Hij is in 2002 gebouwd.
Hij verwijst naar Achmeatoren. Dit staat niet in dezelfde zin.

Jan wil || dat Piet hem scheert.
Hem kan niet slaan op Piet, want dat staat in dezelfde zin. Het is Jan of een ander persoon.

Slide 6 - Tekstslide

Persoonlijke voornaamwoorden (psv) verwijzen nooit naar iets of iemand uit de eigen hoofd- of bijzin.

Hij speelt piano.
Dit is de Achmeatoren. Hij is in 2002 gebouwd.
Jan wil || dat Piet hem scheert.
Wederkerende voornaamwoorden

  • Vergelijk onderstaande zinnen:
  • Jan scheert hem. -> iemand anders (psv)
  • Jan scheert zich. -> zichzelf, Jan dus
  • Een wederkerend voornaamwoord zit vast aan zogeheten wederkerende werkwoorden. Ze keren weder (=terug)
  • (zich) vergissen, (zich) vervelend, (zich) realiseren.
  • Ik vergiste me in de kwaliteiten van die man. (me is dezelfde als ik -> wederkvnw
  • Nadat ik het huis verliet, realiseerde ik me dat ik geen sleutels bij me had. -> idem

Slide 7 - Tekstslide

Vul het juiste betrekkelijk voornaamwoord in: die, dat, wat.

Het plan [..............] jij hebt, vind ik te gevaarlijk.
Dat verhaal van hem, [..............] jij vertelde, geloof ik niet.
Iets [..............] jij leuk vindt om te doen, gaat nooit vervelen.
De brief [..............] jij mij stuurde, heb ik nooit ontvangen.
Een apparaat [..............] zo duur is, moet je niet kopen.
Het leukste [..............] ik heb meegemaakt, vertel ik nog wel een keer.
Ons televisietoestel, [..............] al heel oud is, doet het nog prima.
[..............] je belooft, moet je doen.
Het is net of de tijd steeds sneller gaat, [..............] natuurlijk niet kan.
Dat is alles [..............] wij voor u kunnen doen.
uitleg
Die
Het betrekkelijk voornaamwoord 'die' heeft betrekking op een mannelijk of vrouwelijk zelfstandig naamwoord. Je gebruikt het als het betrekkelijk voornaamwoord verwijst naar een de-woord. Je gebruikt 'die' ook als het verwijst naar een woord dat in meervoud staat.
die
uitleg
Het betrekkelijk voornaamwoord 'dat' heeft betrekking op een onzijdig zelfstandig naamwoord (het-woorden).
Het huis dat daar staat..., Het kind dat jarig is...
dat
uitleg
Wat 
Je gebruikt 'wat' in drie gevallen: 
1. Als het betrekking heeft op een onbepaald voornaamwoord (alles, niets, veel) 
2. Als het betrekking heeft op een overtreffende trap (het domste wat...) 
3. Als het betrekking heeft op een hele zin.
wat
die
die
dat
dat
dat
dat
wat
wat
wat
wat
wat

Slide 8 - Sleepvraag

zin met een
wederkerend
voornaamwoord
zin met een
betrekkelijk
voornaamwoord
zin met een
persoonlijk of aanwijzend
voornaamwoord
Jelmer heeft besmuikt een persoon aangewezen die geen anderhalve meter afstand hield.
Die regels over afstand houden, zijn er niet voor niets.
Ik was mijn handen heel vaak, wat ervoor zorgt dat het virus mij minder snel bereikt.
Ik houd me strikt aan de regels.
Medici werken aan een medicijn tegen het virus, dat snel nodig is.
Deze pandemie houdt ons voorlopig nog wel in de greep.

Slide 9 - Sleepvraag

Heb je bij de sleepvragen goed gekeken welke woordsoort het was?

Jelmer heeft besmuikt een persoon aangewezen die geen anderhalve meter afstand hield.

Die regels over afstand houden, zijn er niet voor niets,

Ik was mijn handen nu heel vaak, wat ervoor zorgt dat het virus mij minder snel bereikt.

Ik houd me strikt aan de regels.

Medici werken aan een medicijn tegen het virus, dat snel nodig is.

Deze pandemie houdt ons voorlopig nog wel in de greep.

Slide 10 - Tekstslide

Zelfstandig leren
LessonUp 1.1 en 2.1
Diagnostische toets(en) in blok 1 (woordsoorten benoemen)

Blok 2 Hoofdletters en leestekens in woorden (koppelteken, apostrof, trema)
Oefeningen op Cambiumned - theorie - spelling
Tussentoets leestekens in woorden (elo.bornego.nl)

Slide 11 - Tekstslide