Dinsdag 19 maart
1 / 11
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Onderwerp
Ergens in het bos woont het hert.
Ergens in het bos woont het hert.
Slide 3 - Open vraag
Onderwerp
De jongens gaan morgen zwemmen.
De jongens gaan morgen zwemmen.
Slide 4 - Open vraag
Onderwerp
Morgen gaan we naar het bos.
Morgen gaan we naar het bos.
Slide 5 - Open vraag
Verwijswoord
Jaap speelt op het plein. Hij voetbalt.
Jaap speelt op het plein. Hij voetbalt.
Slide 6 - Open vraag
Verwijswoord
Opa gaat naar de winkel. Het is een Jumbo.
Opa gaat naar de winkel. Het is een Jumbo.
Slide 7 - Open vraag
Zet de komma op de goede plek.
Dag meneer is dat uw fiets?
Dag meneer is dat uw fiets?
Slide 8 - Open vraag
Zet de komma op de goede plek.
Als ik met een jas naar buiten ga krijg ik het niet koud.
Als ik met een jas naar buiten ga krijg ik het niet koud.
Slide 9 - Open vraag
Wat zijn de twee zelfstandig naamwoorden?
Het meisje heeft grote ogen.
Het meisje heeft grote ogen.
Slide 10 - Open vraag
Wat zijn de twee zelfstandig naamwoorden?
Heeft hij plezier en lol?
Heeft hij plezier en lol?
