Oefenen met woorden en eten

Oefenen met woorden 
Lowanstart thema 4 dag 4
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2PraktijkonderwijsLeerjaar 1

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Oefenen met woorden 
Lowanstart thema 4 dag 4

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Aan het einde van de les kun je de woorden de mandarijn, de kiwi, de mais, de linzen, de dorst, de honger, de frisdrank, de cola, het ei, het snoepje, de kauwgom, het koekje, de yoghurt, het bord, het glas, en de beker herkennen en gebruiken.

Slide 2 - Tekstslide

Leg aan de studenten uit wat ze aan het einde van de les zullen kunnen.
Wat weet je al over eten en drinken in het Nederlands?

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

De mandarijn
Een mandarijn is een kleine, zoete citrusvrucht. Het is een populaire snack in de wintermaanden.

Slide 4 - Tekstslide

Laat een afbeelding van een mandarijn zien en laat de studenten de uitspraak oefenen.
De kiwi
Een kiwi is een kleine vrucht met een harige, bruine schil en groen vruchtvlees met zwarte zaadjes. Het is rijk aan vitamine C.

Slide 5 - Tekstslide

Laat een afbeelding van een kiwi zien en laat de studenten de uitspraak oefenen.
De mais
Mais is een graan dat veel gebruikt wordt in de keuken. Het wordt vaak gebruikt om popcorn van te maken.

Slide 6 - Tekstslide

Laat een afbeelding van mais zien en laat de studenten de uitspraak oefenen.
De linzen
Linzen zijn kleine, ronde peulvruchten. Ze zijn een goede bron van vezels en eiwitten.

Slide 7 - Tekstslide

Laat een afbeelding van linzen zien en laat de studenten de uitspraak oefenen.
De dorst
Dorst hebben betekent dat je graag iets te drinken wilt hebben omdat je mond droog aanvoelt.

Slide 8 - Tekstslide

Leg uit wat dorst betekent en vraag de studenten of ze ooit dorst hebben gehad.
De honger
Honger hebben betekent dat je een lege maag hebt en graag iets wilt eten.

Slide 9 - Tekstslide

Leg uit wat honger betekent en vraag de studenten of ze ooit honger hebben gehad.
De frisdrank
Frisdrank is een koolzuurhoudende drank met een zoete smaak. Voorbeelden zijn cola en sinas.

Slide 10 - Tekstslide

Laat afbeeldingen van verschillende frisdranken zien en laat de studenten de uitspraak oefenen.
De cola
Cola is een soort frisdrank met een bruine kleur en een kenmerkende smaak.

Slide 11 - Tekstslide

Leg uit wat cola is en vraag de studenten of ze het lekker vinden.
Het ei
Een ei is een voedingsmiddel dat vaak wordt gebruikt in de keuken. Het bevat veel eiwitten.

Slide 12 - Tekstslide

Laat een afbeelding van een ei zien en laat de studenten de uitspraak oefenen.
Het snoepje
Een snoepje is een kleine, zoete lekkernij. Voorbeelden zijn dropjes en winegums.

Slide 13 - Tekstslide

Laat afbeeldingen van verschillende snoepjes zien en laat de studenten de uitspraak oefenen.
De kauwgom
Kauwgom is een kleine, platte lekkernij die je kunt kauwen. Het wordt vaak gebruikt om een frisse adem te krijgen.

Slide 14 - Tekstslide

Laat een afbeelding van kauwgom zien en laat de studenten de uitspraak oefenen.
Het koekje
Een koekje is een kleine, zoete lekkernij die vaak bij de koffie of thee wordt gegeten.

Slide 15 - Tekstslide

Laat afbeeldingen van verschillende koekjes zien en laat de studenten de uitspraak oefenen.
De yoghurt
Yoghurt is een zuivelproduct dat vaak als ontbijt wordt gegeten. Het is rijk aan eiwitten en calcium.

Slide 16 - Tekstslide

Laat een afbeelding van yoghurt zien en laat de studenten de uitspraak oefenen.
Het bord
Een bord is een platte schijf waarop eten kan worden geserveerd.

Slide 17 - Tekstslide

Laat een afbeelding van een bord zien en laat de studenten de uitspraak oefenen.
Het glas
Een glas is een houder voor dranken. Het is meestal gemaakt van glas, maar kan ook van plastic zijn.

Slide 18 - Tekstslide

Laat een afbeelding van een glas zien en laat de studenten de uitspraak oefenen.
De beker
Een beker is een houder voor dranken. Het is meestal gemaakt van plastic of keramiek.

Slide 19 - Tekstslide

Laat een afbeelding van een beker zien en laat de studenten de uitspraak oefenen.
Oefenen met woorden
Laten we oefenen met de woorden die we hebben geleerd. Kijk naar de afbeelding en noem het juiste woord.

Slide 20 - Tekstslide

Laat een afbeelding zien van een tafel met verschillende etenswaren en laat de studenten de woorden noemen.
Spelletje
Laten we een spelletje doen om te zien hoe goed jullie de woorden onthouden hebben. Ik noem een woord en jij moet het juiste plaatje aanwijzen.

Slide 21 - Tekstslide

Laat verschillende afbeeldingen zien en noem een woord. Laat de studenten het juiste plaatje aanwijzen.
Herhaling
Laten we nog een keer de woorden doornemen die we hebben geleerd. Ik noem een woord en jij zegt het na.

Slide 22 - Tekstslide

Herhaal de woorden die in de les zijn geleerd en laat de studenten ze herhalen.
Wat is dit?
A
De kubus
B
De koffie
C
De kaas
D
De kiwi

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is dit?
A
Mais
B
Wortel
C
Aardappel
D
Tomaat

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is dit?
A
De tafel
B
De lamp
C
De stoel
D
Het bord

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is dit?
A
Snoepgoed
B
Kauwtabak
C
Kauwgom
D
Muntdrop

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is dit?
A
Appelsap
B
Brood
C
Kaas
D
Yoghurt

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is dit?
A
Een boek
B
Een appel
C
Een pen
D
Een snoepje

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is dit?

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is dit?
A
de dorst
B
de buikpijn
C
de honger
D
de hoofdpijn

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is dit?
A
Dit zijn de linzen.
B
Dit zijn de lenzen.
C
Dit zijn de lonzen.
D
Dit zijn de lanzen.

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is dit?

Slide 32 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is dit?
A
Dit is de kolla.
B
Dit is de cola.
C
Dit is de kcola.
D
Dit is de coola.

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is dit?
A
Dit is het snoepje.
B
Dit is het keokje.
C
Dit is het koukje.
D
Dit is het koekje.

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is dit?
A
Dit is de worst.
B
Dit is de dorst.
C
Dit is de korst.
D
Dit is de borst.

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is dit?
A
Dit is de mandarijn.
B
Dit is de mondorijn.
C
Dit is de mandarein.
D
Dit is de maandarijn.

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is dit?
A
Dit is de beker.
B
Dit is de deker.
C
Dit is de beeker.
D
Dit is de peker.

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is dit?
A
Dit is de cola.
B
Dit is de frisdrank.
C
Dit is de koffie.
D
Dit is de fruitdrank.

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Einde van de les
Dat was het einde van de les. Jullie hebben veel nieuwe woorden geleerd die jullie kunnen gebruiken als jullie over eten en drinken praten.

Slide 39 - Tekstslide

Bedank de studenten voor hun inzet en moedig hen aan om de woorden te blijven herhalen.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 40 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 41 - Open vraag

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 42 - Open vraag

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.