§3.7 grammatica woordsoorten zww/hww/kww

De plant is groen.
A
WG
B
NG
1 / 26
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

De plant is groen.
A
WG
B
NG

Slide 1 - Quizvraag

De sneeuw blijft nog steeds liggen.
A
WG
B
NG

Slide 2 - Quizvraag

Hij ligt al een week ziek in bed.
A
WG
B
NG

Slide 3 - Quizvraag

Hij is al een week ziek.
A
WG
B
NG

Slide 4 - Quizvraag

Moeilijk om verschil tussen NG/WG te zien
10=moeilijk, 1=makkelijk
110

Slide 5 - Poll

Soorten werkwoorden
zelfstandig werkwoord (zww)
koppelwerkwoord (kww)
hulpwerkwoord (hww)

Slide 6 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord (zww)
Als een werkwoordelijk gezegde (wg) uit één werkwoord bestaat, is dat het zelfstandig werkwoord. Het werkwoord heeft een duidelijke betekenis.
Zww is het belangrijkste werkwoord van de zin in een wg!
In een wg is er altijd maar één zww in de zin!

Zijn vader zingt onder de douche.
zingt= zelfstandig werkwoord

Slide 7 - Tekstslide

Koppelwerkwoord (kww)
Een koppelwerkwoord staat altijd in een naamwoordelijk gezegde. Het koppelt het onderwerp aan een naamwoordelijk deel. 
Kww is het belangrijkste werkwoord van de zin in een ng!
In een ng is er altijd maar één kww!

Hij wordt vast zanger.
wordt= koppelwerkwoord

Slide 8 - Tekstslide

Hulpwerkwoord (hww)
Een hulpwerkwoord is het 'hulpje' van het belangrijkste werkwoord. 
Je kunt heel veel hulpwerkwoorden hebben, maar altijd maar één zww of kww!
Ingmar kan ook mooi zingen.
kan= hulpwerkwoord
zingen= zelfstandig werkwoord


Femke wil later dokter worden.
wil= hulpwerkwoord
worden= koppelwerkwoord

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Hoeveel koppelwerkwoorden (kww) kunnen in een naamwoordelijk gezegde (ng) staan?
A
1 kww
B
2 kww
C
3 kww
D
4 kww

Slide 11 - Quizvraag

Kan er een kww in een wg staan?
A
Ja
B
Nee

Slide 12 - Quizvraag

Er kunnen wel tien hulpwerkwoorden in een zin staan.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Wat heb je vandaag geleerd?

Slide 14 - Open vraag

ZWW

Slide 15 - Woordweb

KWW

Slide 16 - Woordweb

HWW

Slide 17 - Woordweb

Ik word zo rood als een boei.
A
WG
B
NG

Slide 18 - Quizvraag

Hij heeft mijn telefoon afgepakt.
A
WG
B
NG

Slide 19 - Quizvraag

ZWW/KWW/HWW
Er zit in elke zin een ZWW óf KWW !

HWW zijn de overgebleven ww van de zin (de minst belangrijke).​
Er kunnen wel heel pietjes zijn, maar er is maar één Sinterklaas​.
 

HWW
ZWW/KWW

Slide 20 - Tekstslide

Voorbeeldje
Mijn moeder heeft een lekkere taart gebakken.​

Belangrijkste werkwoord van de zin = gebakken​
Minder belangrijk werkwoord = heeft ​


Mijn moeder zou een lekkere taart voor mij hebben gebakken.

Slide 21 - Tekstslide

Hij is erg lief.​

Belangrijkste werkwoord = is 
Iemand is lief--> NG
is = KWW​




Slide 22 - Tekstslide

Heb jij wel eens een krokodil zien huilen?
A
WG
B
NG

Slide 23 - Quizvraag

De roos blijft de mooiste bloem.
A
WG
B
NG

Slide 24 - Quizvraag

Zij is in het hotel gebleven.
A
WG
B
NG

Slide 25 - Quizvraag

Zij is later dokter geworden.
A
WG
B
NG

Slide 26 - Quizvraag