S01 - De zinsdelen

S01 - De zinsdelen
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsSecundair onderwijs

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

S01 - De zinsdelen

Slide 1 - Tekstslide

Welke zinsdelen ken je nog?

Slide 2 - Woordweb

Doelen

Slide 3 - Tekstslide

Tijd voor een opwarmertje!

Slide 4 - Tekstslide

1. Wat is het onderwerp in deze zin?

De bankovervaller werd op zijn neus gestompt door een bewaker.
A
de bankovervaller
B
werd
C
door een bewaker
D
gestompt

Slide 5 - Quizvraag

2. Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Het is er ook stoffig.
A
het
B
is
C
stoffig

Slide 6 - Quizvraag

3. Staat in deze zin een WWG of een NWG?

Door het irritante gedrag van mijn zus word ik snel boos.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 7 - Quizvraag

4. Staat in deze zin een WWG of een NWG?

De fietsen staan in de schuur.
A
Naamwoordelijk gezegde
B
Werkwoordelijk gezegde

Slide 8 - Quizvraag

5. Wat is het WWG in de zin?

In de film spelen Donna en Sophie de hoofdrol.
A
spelen
B
in de film
C
Donna en Sophie spelen
D
de hoofdrol

Slide 9 - Quizvraag

6. Frederik heeft mij vandaag een app gestuurd.

'een app' is in deze zin:
A
Onderwerp
B
Persoonsvorm
C
Lijdend voorwerp
D
Meewerkend voorwerp

Slide 10 - Quizvraag

7. Wij kunnen u ook een uitnodiging sturen.

'u' is in deze zin:
A
Onderwerp
B
Persoonsvorm
C
Lijdend voorwerp
D
Meewerkend voorwerp

Slide 11 - Quizvraag

Verwervingsopdracht
1) O en PV 2) NWG 3) WWG 4) LV 5) MV 

1. Je werkt in groepen van ca. 4 leerlingen. Je wordt als groep expert over een zinsdeel.
2. Verzamel informatie over jouw toegewezen zinsdeel. Bespreek samen wat je hier over weet. Geef zeker antwoord op deze vragen: 1) Wat is het? 2) Hoe kan je het terugvinden in een zin?
3. Giet de informatie in een heldere pitch (korte presentatie van min. 2 en max. 5 minuten).
4. Denk na over de vorm van jouw pitch (bv. Canva, PPT, Prezi ...).
5. Upload je presentatie in de uploadzone bij '00 - Training' > 'S01 - De zinsdelen' > 'S01 - Pitch'.

Let op: élke lln. komt aan het woord!


timer
20:00

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

1. De persoonsvorm (PV)

Slide 14 - Tekstslide

De persoonsvorm (PV)
  • Een PV is een vervoegd werkwoord.
  • De PV wordt vervoegd naar de persoon en het getal van het onderwerp.
  • Het onderwerp en de persoonsvorm zijn congruent (gekoppeld). 

Slide 15 - Tekstslide

Hoe vind je de persoonsvorm?
  1. Maak een ja/nee-vraag van je zin. PV = eerste plaats
    'Brengt de dierenverzorger de leeuw elke dag een vers stuk vlees?' 
  2. Verander het getal van het onderwerp (enkelvoud <--> meervoud). Elke PV in de zin verandert mee.
    'De dierenverzorger brengt de leeuw elke dag een vers stuk vlees.'
    'De dierenverzorgers brengen de leeuw elke dag een vers stuk vlees.'
  3. Pas de tijd van de zin aan (t.t. <--> v.t.). Elke PV in de zin verandert  ook.
    De dierenverzorger bracht de leeuw gisteren een vers stuk vlees.








Slide 16 - Tekstslide

2. Het onderwerp (O)

Slide 17 - Tekstslide

Het onderwerp (O)
  • Het onderwerp is het zinsdeel over wie of waarover iets gezegd wordt.
  • Het onderwerp is vaak een persoon (wie?) of een zaak (wat?) die een handeling doet of een gebeurtenis of toestand meemaakt.

 









Slide 18 - Tekstslide

Hoe vind je het onderwerp (O)?
  1. Maak een ja/nee-vraag van je zin. O: komt dan op de tweede plaats, na de persoonsvorm.
    'Brengt de dierenverzorger de leeuw een vers stuk vlees?'

  1. Verander het getal van de persoonsvorm (enkelvoud <--> meervoud). Elk onderwerp in de zin verandert mee.
    De dierenverzorger brengt de leeuw een vers stuk vlees.
    De dierenverzorgers brengen de leeuw een vers stuk vlees.







Slide 19 - Tekstslide

ONDERWERP
PERSOONSVORM
In 1974 brak ABBA door op het Eurovisiesongfestival.
Agnetha, Björn, Benny en Anni-Frid vormen samen de Zweedse popgroep ABBA.
Nu zingen nog vele mensen uit volle borst mee met hun liedjes.
Waarschijnlijk zal je enkele liedjes herkennen.

Slide 20 - Sleepvraag

3. Het werkwoordelijk gezegde en naamwoordelijk gezegde

WWG en NWG

Slide 21 - Tekstslide

doet
is of wordt
Er is sprake van een werkwoordelijk gezegde als het onderwerp van de zin iets...
Er is sprake van een naamwoordelijk gezegde als het onderwerp van de zin iets...

Slide 22 - Sleepvraag

zie je hieronder een handeling (werkwoordelijk gezegde) of een eigenschap (naamwoordelijk gezegde)?
Mijn sokken zijn rood-met-wit.
Je bent gek!
De goudvis zwemt naar boven.
Mario duimt voor zijn dochter.
Het meisje houdt van zand.
Deze tas draag ik op mijn rug.
Gisteren was Stewie weer boos.

Slide 23 - Sleepvraag

WWG
  • Het WWG vertelt wat het onderwerp doet en bestaat uit álle werkwoorden in de zin.
    'De dierenverzorger brengt de leeuw elke dag een stuk vlees.'
  • Het WWG beschrijft een actie of een gebeurtenis.
  • Aangezien het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin, kan het dus uit verschillende delen bestaan (zie theorie Digitale Methode).

Slide 24 - Tekstslide

NWG
  • Het NWG vertelt hoe, wie of wat het onderwerp is of wordt.
  • Het NWG beschrijft een eigenschap of een toestand van het onderwerp.
  • Een NWG bestaat uit twee delen:
    1. Een werkwoordelijk deel (koppelwerkwoord ~ ZWoBBeLS)
    2. Een naamwoordelijk deel
    Voorbeeld: 'De leeuw is groot.'

Slide 25 - Tekstslide

4. Het lijdend voorwerp (LV)

Slide 26 - Tekstslide

Het lijdend voorwerp (LV)
  • Het lijdend voorwerp (LV) is een zinsdeel dat ontbrekende informatie over de handeling geeft.
  • Je kan het niet weglaten zonder de betekenis van de zin te veranderen.
  • Een LV komt alleen voor bij een WWG, niet bij een NWG.










Slide 27 - Tekstslide

Hoe vind je het LV?
  • Je kan het LV in de zin vinden door de vraag te stellen: Wie/Wat + WWG + O?
    Voorbeeld: De dierenverzorger brengt de leeuw elke dag een vers stuk vlees. --> Wie/Wat brengt de dierenverzorger?

  • Let op: een LV kan nooit beginnen met een voorzetsel zoals op, in, tegen, naast, onder, ...




Slide 28 - Tekstslide

5. Het meewerkend voorwerp (MV)

Slide 29 - Tekstslide

5. Het meewerkend voorwerp (MV)

Slide 30 - Tekstslide

Het meewerkend voorwerp (MV)
  • In sommige zinnen vormt het MV een aanvulling bij het O, het WWG en het LV.
  • Het MV duidt aan voor wie/wat of aan wie/wat de handeling bedoeld is.


Slide 31 - Tekstslide

Hoe vind je het MV?
  • Aan wie/wat + wwg + o + lv?
  • Voor wie/wat + wwg + o + lv?

Voorbeelden:
De dierenverzorger geeft elke dag een vers stuk vlees aan de leeuw. --> Voor wie/wat brengt de dierenverzorger een vers stuk vlees?



Slide 32 - Tekstslide

Het meewerkend voorwerp (MV)
  • Het begint vaak met het voorzetsel aan of voor.
  • Het kan ook zonder voorzetsel voorkomen, maar je kan het dan wel in gedachten toevoegen.

De dierenverzorger brengt de leeuw elke dag een vers stuk vlees. --> De dierenverzorger brengt elke dag een vers stuk vlees voor de leeuw.


Slide 33 - Tekstslide

Stappen zinsontleding
  1. Persoonsvorm
  2.  Onderwerp
  3. Gezegde (wwg of nwg)
  4. Lijdend voorwerp
  5. Meewerkend voorwerp

Slide 34 - Tekstslide