Imperatief

Een imperatief maak ik door:
A
De ik-vorm te gebruiken en het onderwerp niet te gebruiken zoals (ga of doe)
B
De jij vorm te gebruiken en het onderwerp wel te gebruiken zoals (Jij moet of Jij gaat)
C
Het onderwerp weg te halen en de jij vorm te gebruiken zoals (moet en gaat)
D
De ik-vorm te gebruiken en het onderwerp voor de ik-vorm te zetten zoals (Ik ga en ik doe)
1 / 12
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsBeroepsopleiding

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Een imperatief maak ik door:
A
De ik-vorm te gebruiken en het onderwerp niet te gebruiken zoals (ga of doe)
B
De jij vorm te gebruiken en het onderwerp wel te gebruiken zoals (Jij moet of Jij gaat)
C
Het onderwerp weg te halen en de jij vorm te gebruiken zoals (moet en gaat)
D
De ik-vorm te gebruiken en het onderwerp voor de ik-vorm te zetten zoals (Ik ga en ik doe)

Slide 1 - Quizvraag

Sleep de juiste vormen naar de juiste plek
Imperatief
Geen imperatief
Ga de boodschappen doen.
Ik ga de boodschappen doen.
Ik moet naar de markt
Koop bananen.
Ren naar de groenteboer.
Jij moet naar de Jumbo
Doe de boodschappen.

Slide 2 - Sleepvraag

Lees de zin en maak er een imperatief van:
Een vis halen.

Slide 3 - Open vraag

Lees de zin en maak er een imperatief van:
Je eet groenten.

Slide 4 - Open vraag

Lees de zin en maak er een imperatief van:
Ik zoek naar bananen en mangos.

Slide 5 - Open vraag

Lees de zin en maak er een imperatief van:
Spekjes haal je in de supermarkt.

Slide 6 - Open vraag

Lees de zin en maak er een imperatief van:
Ik haal mijn boodschappen op de markt.

Slide 7 - Open vraag

Lees de zin en maak er een imperatief van:
Jij gaat brood kopen bij de bakker.

Slide 8 - Open vraag

Lees de zin en maak er een imperatief van:
Jullie gaan naar de stad om kaas te kopen.

Slide 9 - Open vraag

Lees de zin en maak er een imperatief van:
Zij gaan naar de stad om koffie te kopen.

Slide 10 - Open vraag

Lees de zin en maak er een imperatief van:
Jij doet lief tegen je vrienden.

Slide 11 - Open vraag

Lees de zin en maak er een imperatief van:
Zou je dat nog een keer kunnen zeggen?

Slide 12 - Open vraag