M4 fiscaliteit IB staking + begin vpb

M4 fiscaliteit IB +  vpb + LB
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
BelastingrechtHBOStudiejaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

M4 fiscaliteit IB +  vpb + LB

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De stakingswinst van een onderneming bestaat uit:
A
Stille en fiscale reserves, goodwill en eventuele desinvesteringsbijtelling.
B
Stille en fiscale reserves en goodwill, te verminderen met de stakingslijfrente.
C
Stille en fiscale reserves, goodwill en eventuele desinvesteringsbijtelling, te verminderen met de stakingslijfrente en de lijfrente voor de oudedagsreserve.
D
Stille en fiscale reserves, goodwill en eventuele desinvesteringsbijtelling, te verminderen met de stakingslijfrente.

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een fiscaal argument bij de afweging ‘bv of eenmanszaak’ is:
A
De gecumuleerde belastingheffing is bij een bv altijd lager, ongeacht de hoogte van de winst.
B
De gecumuleerde belastingheffing is bij een eenmanszaak altijd lager, ongeacht de hoogte van de winst.
C
De gecumuleerde belastingheffing wordt bij een bv gunstiger naarmate de winst stijgt.
D
De gecumuleerde belastingheffing wordt bij een eenmanszaak gunstiger naarmate de winst stijgt.

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In hoeverre wordt bij het bepalen van de fiscale winst rekening gehouden met giften?
A
Giften komen in aftrek volgens toepassing van art. 16 Wet Vpb.
B
Giften komen nooit in aftrek.
C
Giften komen altijd in aftrek.
D
Giften worden gezien als onttrekkingen.

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat gebeurt er als de deelnemingsvrijstelling van toepassing is?
A
Dan is de deelneming vrijgesteld van belastingheffing.
B
Dan is de aandeelhouder van de deelneming vrijgesteld van belastingheffing.
C
Dan behoren de winsten en verliezen uit de deelneming niet tot de winst van de aandeelhouder.

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een vrouw ontvangt haar alimentatie over de maand januari van jaar 2 al in december van jaar 1. In welk jaar moet de alimentatie worden verwerkt in de aangifte van de vrouw?
A
In jaar 1, want in dat jaar is de uitkering ontvangen.
B
In jaar 2, want de betaling heeft betrekking op jaar 2.
C
In jaar 2, want er was nog niets verschuldigd in jaar 1.
D
De alimentatie wordt in het geheel niet belast.

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een vader verhuurt een pand aan de besloten vennootschap van zijn dochter (19 jaar). Wanneer moet de huur worden aangegeven als resultaat uit overige werkzaamheden?
A
Nooit, want inkomsten uit vermogen worden belast in box 3 en niet in box 1.
B
Altijd, want de dochter is een verbonden persoon en dan moet de verhuur worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden.
C
Alleen als er sprake is van een maatschappelijk ongebruikelijke terbeschikkingstelling.
D
Alleen als de dochter samen met haar vader een gezamenlijke huishouding voert.

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij het bepalen van het resultaat uit overige werkzaamheden mag rekening worden gehouden met …
A
de eventuele kosten van afschrijvingen.
B
de uitgaven die betrekking hebben op hetgeen ter beschikking wordt gesteld.
C
alle toerekenbare kosten (inclusief afschrijvingen).
D
geen enkele kostenpost. Deze zijn verdisconteerd in het fictieve rendement dat in acht moet worden genomen.

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Iemand koopt een recreatiewoning op een bungalowpark. Kan deze recreatiewoning worden aangemerkt als eigen woning in de zin van de Wet IB?
A
Nee, de vakantiewoning kan namelijk niet als hoofdverblijf dienen.
B
Nee, vakantiewoningen zijn uitdrukkelijk uitgezonderd van de regeling voor eigen woningen
C
Ja, de vakantiewoning is een eigen woning als deze als hoofdverblijf dienst doet.
D
Ja, maar alleen als de belastingplichtige daarnaast nog over een huurwoning beschikt.

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat geldt er inzake het eigenwoningforfait?
A
Het forfait is een vast percentage van de WOZ-waarde en kent een maximum.
B
Het forfait is afhankelijk van de WOZ-waarde en het daarbij te hanteren percentage loopt op.
C
Het forfait is afhankelijk van de WOZ-waarde en het daarbij te hanteren percentage loopt af.
D
Het forfait is een vast percentage van de WOZ-waarde en kent geen maximum.

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Francien woont in een eigen woning (WOZ-waarde € 250.000) en koopt op 1 augustus een nieuwe eigen woning. Deze woning heeft een WOZ-waarde van € 320.000. Zij wil de woning eerst nog wat opknappen. Op 1 november neemt zij haar intrek in de nieuwe woning (dit wordt ook vastgelegd in de basisregistratie personen) en verkoopt zij de oude woning. Wat moet Francien dit jaar aangeven als voordeel uit eigen woning?
A
186
B
915
C
1120
D
1995

Slide 11 - Quizvraag

Het eigenwoningforfait is een percentage van de WOZ-waarde en wordt tijdsevenredig berekend.

Oude woning (WOZ € 250.000):

Francien woont hierin van 1 januari t/m 31 oktober = 10 maanden.

Forfait is 0,35% van € 250.000 = € 875 op jaarbasis.

Tijdsevenredig: € 875 × 10/12 = € 729,17

Nieuwe woning (WOZ € 320.000):

Francien betrekt deze woning op 1 november.

Forfait is 0,35% van € 320.000 = € 1.120 op jaarbasis.

Tijdsevenredig: € 1.120 × 2/12 = € 186,67

Totaal eigenwoningforfait:
€ 729,17 + € 186,67 = € 915,84


Het is december en Ralph wil een auto – een tweedehands Spyker – van € 50.000 kopen. Hij heeft het geld op een spaarrekening staan.

Wanneer kan hij, gelet op zijn aangifte inkomstenbelasting, de auto het beste kopen en betalen: in december van dit jaar of in januari van het volgende jaar?
A
Kopen en betalen op 30 december.
B
Kopen en betalen op 2 januari.
C
Kopen op 30 december, maar pas betalen op 2 januari.

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat wordt verstaan onder het belastbare bedrag?
A
Dit is de fiscale winst, verminderd met de aftrekbare giften
B
Dit is de belastbare winst, verminderd met de aftrekbare giften.
C
Dit is de fiscale winst, verminderd met de te verrekenen verliezen.
D
Dit is de belastbare winst, verminderd met de te verrekenen verliezen.

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat wordt verstaan onder de belastbare winst?
A
Dit is de fiscale winst, verminderd met de aftrekbare giften
B
Dit is de belastbare winst, verminderd met de aftrekbare giften.
C
Dit is de fiscale winst, verminderd met de te verrekenen verliezen.
D
Dit is de belastbare winst, verminderd met de te verrekenen verliezen.

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In de vermogensvergelijking is de mutatie van het vermogen …
A
gelijk aan de winst volgens de winst-en-verliesrekening.
B
gelijk aan de belastbare winst.
C
gelijk aan het belastbare bedrag.
D
gelijk aan de commerciële winst.

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat gebeurt er als de deelnemingsvrijstelling van toepassing is?
A
Dan is de deelneming vrijgesteld van belastingheffing.
B
Dan is de aandeelhouder van de deelneming vrijgesteld van belastingheffing.
C
Dan behoren de winsten uit de deelneming niet tot de winst van de aandeelhouder.
D
Dan behoren de winsten en verliezen uit de deelneming niet tot de winst van de aandeelhouder.

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is dividendbelasting en hoe wordt deze in Nederland toegepast?
A
Dat is een belasting die wordt geheven op de winst die bedrijven maken, betaald door het bedrijf zelf.
B
Dat is een belasting die wordt geheven op het inkomen van personen, betaald door de ontvanger van het inkomen.
C
Dat is een belasting die wordt geheven op de uitkering van winst (dividend) door bedrijven aan hun aandeelhouders, ingehouden en afgedragen door het uitkerende bedrijf
D
Dat is een eenmalige belasting die wordt geheven bij de verkoop van aandelen, betaald door de verkoper van de aandelen.

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Onder de term ‘loonheffingen’ wordt verstaan:
A
loonbelasting, premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zvw
B
loonbelasting, premie volks- en werknemersverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zvw
C
premies volks- en werknemersverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zvw
D
loonheffing en inkomensafhankelijke bijdrage Zvw

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Er is sprake van een privaatrechtelijke dienstbetrekking als aan drie voorwaarden wordt voldaan. Welke van de onderstaande voorwaarden speelt geen rol bij het vaststellen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking?
A
Er moet sprake zijn van een gezagsverhouding tussen de werkgever en de werknemer
B
Er moet sprake zijn van een schriftelijke arbeidsovereenkomst
C
De werknemer is verplicht om gedurende zekere tijd persoonlijk arbeid te verrichten voor de werkgever
D
De werkgever is verplicht om de werknemer te belonen voor zijn arbeid

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een werknemer die steelt van zijn werkgever geniet:
A
geen loon, omdat de werkgever zich niet van het voordeel bewust is.
B
geen loon, omdat het voordeel niet uit de dienstbetrekking voortvloeit.
C
loon, omdat de Wet LB onrechtmatig verkregen voordelen als een niet vrije vergoeding aanmerkt.
D
loon, omdat de Wet LB een ruim loonbegrip kent en het voordeel uit de dienst- betrekking voortvloeit.

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dieuwertje Klop bezit alle aandelen Dieuwertje bv. Naast Dieuwertje staan er in 2024 nog twee andere werknemers op de loonlijst. Alle werknemers werken fulltime. Dieuwertje verdient € 38.000 per jaar. De twee andere werknemers verdienen € 48.000, respectievelijk € 50.500 per jaar. Het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking voor Dieuwertje bedraagt € 63.000. Het fictief loon van Dieuwertje bedraagt:
A
€ 12.500.
B
48.000
C
50.500
D
63.000

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kwebbel is al 30 jaar in dienstbetrekking werkzaam voor Plop TV. Zij verdient € 4.500 bruto per maand. In verband met haar jubileum ontvangt ze van haar werkgever voor het eerst een bedrag van € 1.000. Dit bedrag:
A
wordt aangemerkt als loon omdat er geen vrijstelling geldt voor een diensttijd van 30 jaar.
B
wordt aangemerkt als loon omdat er slechts een vrijstelling voor een maandloon geldt.
C
wordt aangemerkt als vrijgesteld loon omdat aan alle voorwaarden is voldaan.
D
wordt niet als loon aangemerkt omdat het bedrag geen verband houdt met het verrichten van arbeid.

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies