Hoofdstuk 7

 Klimaat en Reliëf 
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

 Klimaat en Reliëf 

Slide 1 - Tekstslide

De Verenigde Staten (V.S.) zijn een ontzettend groot land, ongeveer even groot als heel Europa. Sommige gebieden in de V.S. zijn warm en droog, andere zijn vochtig of juist heel koud. Welke rol spelen gebergten en de zee bij die verschillen?
Lesdoelen 
Aan het einde van deze les kennen/weten jullie: 
  • De verschillende landschappen in de VS en de kenmerken ervan.
  • Wat de invloed van bergen is op de temperatuur en de neerslag in de VS. 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Reliëf in de VS

Slide 3 - Tekstslide

 Als je in de V.S. van de oostkust naar de westkust reist, zie je grote verschillen in het reliëf . Kijk maar naar figuur.
Begrippen
Reliëf: Hoogteverschillen in het landschap.
Middelgebergte: Gebied waar de meeste bergtoppen tussen de 500 en 1.500 m hoog zijn.
Oud gebergte: Gebergte met afgeronde toppen en ondiepe dalen; ouder dan 65 miljoen jaar.
Hooggebergte: Gebied met bergen die hoger zijn dan 1.500 m.
Eeuwige sneeuw:  Gebied waar altijd sneeuw ligt.
Jong gebergte: Gebergte met hoge toppen, scherpe bergkammen en diepe dalen; minder dan 65 miljoen jaar oud.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Begrippen
Laagvlakte: Gebied zonder hoogteverschillen, dat lager ligt dan 500 m.

Hoogvlakte: Vlak of zacht-golvend gebied dat meer dan 500 m hoog ligt.

Irrigatie: Het kunstmatig nathouden van landbouwgronden.

Extensieve veeteelt: Veeteelt met weinig vee per hectare.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Reliëf in de VS
Sterk verstedelijktgebied. Het is er laag dus makkelijk om te wonen. 
Appalachen: middelgebergte tussen 500 tot 1500 meter. 
Centrale laagvlakte: oostelijk deel. Is tussen de 200 een 500 meter hoog (Laagvlakte). 
Great Plains: Hoogvlakte (glooiend gebied hoger dan 500 meter). Vooral irrigtatielandbouw. 
Hooggebergte, hoger dan 1500 meter.
Great Basin: hoogvlakte Heel erg droog. Ligt in de regenschaduw

Slide 6 - Tekstslide

De reis begint bij de Kustvlakte aan de Atlantische Oceaan. Dit is het dichtstbevolkte deel van Amerika, waar grote steden als New York en Washington liggen. Ga je naar het westen, dan doorkruis je twee gebergten: de Appalachen aan de oostkust en de Rocky Mountains in het westen. De twee gebergten verschillen veel van elkaar. De Appalachen zijn een middelgebergte van zo’n 500 tot 1.500 m hoog. Het is een oud gebergte met afgeronde bergtoppen. De Rocky Mountains zijn een hooggebergte . De bergtoppen zijn vaak hoger dan 4.000 m en bedekt met eeuwige sneeuw . Het is een jong gebergte met veel spitse toppen. Op één punt lijken de Appalachen en de Rocky Mountains op elkaar: ze liggen allebei in een noord-zuidrichting.

● Tussen de Appalachen en de Rocky Mountains ligt een groot, uitgestrekt gebied met weinig reliëf. Het oostelijke deel heet de Centrale Laagvlakte en ligt op een hoogte van 200 tot 500 m (laagvlakte ). Hier zijn veel boerderijen met enorme akkers, waar veel boeren mais verbouwen. Het westelijke deel van het vlakke gebied ligt hoger dan 500 m. Het is een hoogvlakte die de Great Plains wordt genoemd. Dit gebied is droger. Akkerbouw is alleen mogelijk met behulp van irrigatie . Veel boeren verbouwen tarwe. Er zijn ook uitgestrekte grasvlakten (prairies) waar boeren vee laten grazen. Dat is extensieve veeteelt , omdat er weinig vee per hectare rondloopt.
● Ten westen van de Rocky Mountains ligt het Great Basin (Grote Bekken). Dat is een gebied met kale, rotsachtige bergen, vlakten met dor gras, en woestijnen. Er zijn ook veel ravijnen, zoals de Grand Canyon.
● Langs de westkust van de V.S. liggen de Sierra Nevada en de Coast Ranges. Tussen deze twee gebergten ligt Central Valley. Dat is een vallei waar boeren citrusfruit, perziken, rijst en groenten verbouwen met behulp van irrigatie.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Jong of oud gebergte?
Het oosten of westen van de VS?
Jong of oud gebergte?
Het oosten of westen van de VS?

Slide 8 - Tekstslide

links --> jong gebergte.

Rechts --> oud gebergte
Begrippen
Breedteligging: De afstand van een plaats tot de evenaar.

Aanlandige winden: Wind vanaf zee. Heet ook zeewind.

Loefzijde: De windkant van een gebergte met veel neerslag.

Lijzijde: De kant van de berg die uit de wind ligt; er valt weinig neerslag.


Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Begrippen
Stuwingsregens: Neerslag die ontstaat door stijgende lucht tegen een gebergte.

Regenschaduw: De lijzijde van een berg, waar de dalende en warme lucht weinig of geen neerslag brengt.



Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stuwingsregen
Aanlandige wind= Wind vanaf zee. 

Slide 11 - Tekstslide

 Langs de westkust van de V.S. waaien aanlandige winden . Aanlandig wil zeggen: een wind van zee naar het land. De vochtige zeewind wordt opgevangen door de Coast Ranges en de Sierra Nevada. Aan de loefzijde van die gebergten valt veel neerslag. Dat zijn stuwingsregens . Central Valley en het Grote Bekken liggen aan de andere kant van de gebergten, aan de lijzijde . Daar valt juist weinig regen. De gebieden liggen in de regenschaduw en zijn dus erg droog.
Er wordt weleens gezegd
dat de kant van de lijzijde ook weleens in de regenschaduw ligt. 
Wat betekent dit??

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bergen, zee en wind
  • Grote temperatuur verschillen
  • Breedteligging
  • Grote gebergteketens houden de oceaanwinden tegen
De afstand van een plaats tot de evenaar

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bergen, zee en wind
  • Invloed koude poolwinden
  • 's Zomers warme vochtige winden uit Mexico
  • Grote temperatuur verschillen Northerns en Southerns

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Klimaat in de VS

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In de V.S. komen verschillende klimaten voor. Ook zijn er vaak extreme weersituaties: orkanen, tornado’s en sneeuwstormen.

Waar komen ze voor en waarom daar?

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Soorten klimaat
Aanlandige wind: Wind vanaf zee. Heet ook zeewind.
Zeeklimaat: Klimaat met een matigende invloed van de zee op de temperatuur (de zomers koeler, de winters zachter) en het hele jaar neerslag.
Landklimaat: Klimaat met in de winter een gemiddelde dagtemperatuur die lager is dan −3 °C, en in de zomer hoger dan 10 °C.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Soorten klimaat
Steppe: Droog gebied waar net genoeg regen valt voor de groei van grassen en lage struikjes.
Woestijn: Een erg droog gebied waar bijna niets groeit.
Middellandse zeeklimaat: Klimaat met warme, droge zomers en milde winters met neerslag. Heet ook wel mediterraan klimaat.
Hogedrukgebied: Gebied met een teveel aan lucht. Heet ook maximum.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Natuurgeweld
  • Lagedrukgebieden --> Tornado's en Orkanen
    (
    Gebied met een tekort aan lucht. Heet ook minimum of depressie.)

    Tornado: Zeer krachtige wervelwind. Heet ook twister, wervelwind of windhoos.


Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Natuurgeweld
  • Tropische storm --> Orkaan - Hurricane
    (Storm in de tropen met een windkracht van 8 tot 11 op de schaal van Beaufort.)

    Orkaan: Tropische storm met minimaal windkracht 12 op de schaal van Beaufort. Andere namen zijn tyfoon, cycloon en hurricane(=Naam voor orkaan in Amerika.).


Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Op aarde is het gemiddeld 15 °C. Maar er zijn grote verschillen in de temperatuur.
In de poolgebieden is het koud, in de tropen warm.
Vijf factoren hebben grote invloed op de temperatuur. Dat zijn de temperatuurfactoren.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Temperatuurfactoren
  • Breedteligging: hoe verder van de evenaar hoe kouder
  • Hoogteligging: hoe hoger, hoe kouder.
  • Ligging ten opzichte van de zee: hoe verder van zee, hoe warmer in de zomer en hoe kouder in de winter.
  • Aanvoer van koude of warmte van elders door wind of zeestromen.
  • Ligging van gebergten: wel of geen beschutte ligging.

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Temperatuur boven land en boven zee

Slide 23 - Tekstslide

Het aardoppervlak bestaat voor 29% uit land en voor 71% uit water. De stralen van de zon vallen dus of op land of op water. Dat verschil is heel belangrijk voor de temperatuur . De opwarming en afkoeling van land gaan namelijk anders dan die van water.
Temperatuur Land of Water
  • Land wordt warmer dan water, maar ook kouder.

  • Land wordt sneller warm en sneller koud dan water.

Slide 24 - Tekstslide

Je kunt het verschil merken als je op een zomerse dag over het strand loopt. Het zand is soms zo heet dat het pijn aan je voeten doet. Het is veel warmer dan het koele zeewater. ’s Avonds is dat heel anders. Het zand is flink afgekoeld, maar de temperatuur van het zeewater is niet veranderd. Het is nog net zo lekker als ’s middags. Voor je gevoel is het zelfs warmer dan overdag. Van dit ‘strandvoorbeeld’ kun je twee dingen leren.
India: Land van de moesson

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Start van het moessonseizoen

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Reliëf
in India

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Begrippen
Hooggebergte: Gebied met bergen die hoger zijn dan 1.500 m.

Laagvlakte: Gebied zonder hoogteverschillen, dat lager ligt dan 500 m.

Tropisch regenwoud: Dicht, ondoordringbaar bos in de warme en vochtige tropen.

Hoogvlakte: Vlak of zacht-golvend gebied dat meer dan 500 m hoog ligt.


Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Begrippen
Regenschaduw: De lijzijde van een berg, waar de dalende en warme lucht weinig of geen neerslag brengt.

Steppe: Droog gebied waar net genoeg regen valt voor de groei van grassen en lage struikjes.

Savanne: Landschap in de tropen met lange grassen, afgewisseld met groepjes bomen en struiken.




Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Reliëf: India kun je verdelen in 4 gebieden
  1. Himalaya -->  Hooggebergte
  2. Gangesvlakte -->  Laagvlakte
  3. Smalle kustvlakten --> Tropisch regenwoud
  4. Hoogland van Dekan --> Hoogvlakte, ligt in de regenschaduw (West-Ghats), het landschap bestaat uit steppe en savanne.

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zomermoesson
Lagedrukgebied

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wintermoesson
Hogedrukgebied

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Begrippen
Moesson: Halfjaarlijks van richting wisselende wind.
Lagedrukgebied: Gebied met een tekort aan lucht. Heet ook minimum of depressie.
Hogedrukgebied: Gebied met een teveel aan lucht. Heet ook maximum.
Aanlandige wind: Wind vanaf zee. Heet ook zeewind.
Stuwingsregens: Neerslag die ontstaat door stijgende lucht tegen een gebergte.
Aflandige wind: Wind vanaf land. Heet ook landwind.



Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afwisseling in neerslag

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Weer en natuurgeweld in India
  • Jaarlijks overstromingen door moessonregens

  • Cyclonen vanaf de zee, laaggelegen gebieden onder water.

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Water: Vriend en vijand

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ontbossing en overstromingen

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bodemerosie: Het verdwijnen van de bovenste vruchtbare bodemlaag. Dat gebeurt door wegspoelen door water of wegwaaien door wind van de bodem.
Aardverschuivingen: Het plotseling naar beneden schuiven van grote hoeveelheden aarde.
Modderstromen: Kolkende, modderige brij die met hoge snelheid van een helling af stroomt.

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Cycloonbunker in India
Cyclonen: Naam voor orkaan in Zuid-Azië en Australië.

Cycloon Phailin in oktober 2013 --> 1 van de zwaarste
500000 mensen geëvacueerd(=Een gebied verlaten, omdat het er niet meer veilig is.).

Cycloonbunker: Schuilplek

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe ontstaat een tornado?
A
Botsing van koude en warme lucht op land
B
Botsing van koude en warme lucht op zee
C
Boven warm landlucht van 26,5 graden of meer
D
Boven warm zeewater van 26,5 graden of meer

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In een tornado is de luchtdruk heel
A
hoog
B
laag

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Geef een synoniem voor tornado!
A
Wervelwind
B
Orkaan
C
Wervelstorm
D
Cycloon

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een orkaan?
A
Een wervelwind.
B
Hele heftige grote tropische storm.
C
Een mega storm in de tropen met een oog.
D
Een grote vloedgolf richting de kust.

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke klimaten komen in de VS voor?
A
De VS heeft bijna alle klimaten behalve tropisch klimaat
B
De VS kent alle klimaten
C
De VS heeft geen poolklimat
D
De VS heeft geen woestijnklimaat

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat voor klimaat heeft de kust in het zuidwesten van de VS?
A
Woestijnklimaat
B
Steppeklimaat
C
Middellandse Zeeklimaat
D
Hooggebergteklimaat

Slide 45 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Jong of oud gebergte?
A
Jong
B
Oud

Slide 46 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is dit een jong of oud
gebergte?

A
Jong gebergte
B
Oud gebergte

Slide 47 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een berg krijgt de meeste wind uit het westen, in het westen ligt ook een zee
A
De westkant van het gebergte krijgt meer neerslag
B
De oostkant van het gebergte krijgt meer neerslag

Slide 48 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan de loefzijde is ?
A
Regenschaduw
B
Stuwingsregen

Slide 49 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies