H4 NN 2-basisTaalverzorging 1 Formuleren Verwijswoorden

Verwijswoorden

H4 Taalverzorging formuleren

Verwijswoorden

Leerdoel

- Je leert de verwijswoorden mij, jouw, je ( + zelfstandig naamwoord)

- Je leert de verwijswoorden mij, me, jouw, je (zelfstandig naamwoord + van + verwijswoord)

- Je leert deze verwijswoorden op een juiste manier te gebruiken

Verwijswoorden

Met verwijswoorden kun je verwijzen naar iets. 

Sommige verwijswoorden zijn bezittelijk voornaamwoord. Je wijst iets aan dat van iemand is. 

Andere verwijswoorden gebruik je als er geen bezit achter staat.

Deze verwijswoorden behandelen we in deze paragraaf. 

Als er wél een bezit achter staat

Deze 3 bezitsvormen behandelen we in deze paragraaf:

- mijn

- jouw

- je

Als er wél een bezit achter staat

- mijn: In dat lokaal ligt mijn tas.

- jouw: Wat is jouw mening?

- je: Je moet je broer informeren.

Als er géén bezit achter staat

Deze 4 vormen behandelen we in deze paragraaf:

- mij

- me

- jou

- je

Als er géén bezit achter staat

- mij: Luister je naar mij?

- me: Gisteren vroeg ze me om advies.

- jou: De docent gaf (aan) jou de toets terug.

- je: Wil je die schoenen even aangeven?

Een bezittelijk voornaamwoord geeft bezit aan:
van wie is iets?

1. Waar
2. Niet waar

bezit

1. werk dat bestaat uit iets voor iemand doen
2. als mensen rijk zijn
3. iets dat iemand heeft
4. wat anders is

jouw =

1. bezittelijk vnw
2. persoonlijk vnw
3. voorzetsel
4. bijvoeglijk vnw

jou of jouw?
Ik bel jou / jouw morgen.

1. jou
2. jouw

Moeten .......ouders ook rekening houden met ...... wensen?

1. jou / jou
2. jou / jouw
3. jouw / jou
4. jouw / jouw

bezit
(iets in je bezit hebben....)

1. eigendom
2. tweetal
3. rekenmachine
4. narcose

Maken

digitaal lesboek

Maak opdracht 1 t/m 8