Recap Chapter 4

Recap Chapter 4
Volgende les PW!
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Recap Chapter 4
Volgende les PW!

Slide 1 - Tekstslide

Reflexive Pronouns

Slide 2 - Tekstslide

Even terug naar het begin. Er zijn verschillende personal pronouns in het Engels. Match de juiste woorden bij elkaar
Ik
Wij
Zij (meisje)
Zij (mv)
Hij
Het
Jullie
Jij
You
He
She
It
You (plural)
We
They

Slide 3 - Sleepvraag

Match nu de personal pronouns met de juiste reflexive pronoun
Themselves
Ourselves
Yourselves
Itself
Herself
Himself
Myself
Yourself
I
You
He
She
It
We
You (plural)
They

Slide 4 - Sleepvraag

Slide 5 - Video

Match de Nederlandse vertaling met de juiste reflexive pronoun
Mezelf
Zichzelf
Jezelf
Onszelf
Ourselves
Yourself
Myself
Herself
Himself
Themselves
Itself
Yourselves

Slide 6 - Sleepvraag

Wat valt je op aan de reflexive pronouns in het meervoud?

Slide 7 - Open vraag

Vraag: Wat denk je dat reflexive pronouns doen? Wat is het nut ervan of de functie?
A
Het verwijs terug naar een persoon / dier / ding
B
Je vraagt ermee of iets klopt
C
Het geeft aan van wie iets is
D
Je bevestigend een antwoord

Slide 8 - Quizvraag

Meerkeuzevragen
Welke reflexive pronoun kun je verwerken in de zin?

Slide 9 - Tekstslide

The oven turns off automatically.
A
Himself
B
Itself
C
Yourself
D
Themselves

Slide 10 - Quizvraag

You (meervoud) will cut the pie....
A
Myself
B
Himself
C
Yourselves
D
Ourselves

Slide 11 - Quizvraag

They built the car without help.
A
Herself
B
Myself
C
Yourselves
D
Themselves

Slide 12 - Quizvraag

We stayed at home without a babysitter.
A
Ourselves
B
Yourselves
C
Itself
D
Himself

Slide 13 - Quizvraag

Schrijf de juiste reflexive pronoun op die in de zin past. 
Voorbeeld: 
I didn’t buy this soup, I made it.
I didn't but this soup, I made it myself

Slide 14 - Tekstslide

I’m not ironing your shirt. You do it!

Slide 15 - Open vraag

Don’t call a plumber. He will fix it.

Slide 16 - Open vraag

Eva cut her hand making dinner.

Slide 17 - Open vraag

Samenvattend 
De regels
Reflexive Pronouns

Slide 18 - Tekstslide

Reflexive pronouns in het enkelvoud eindigen op ____
A
S
B
F
C
VES
D
ED

Slide 19 - Quizvraag

Reflexive pronouns in het meervoud eindigen op __
A
ED
B
F
C
S
D
VES

Slide 20 - Quizvraag

Reflexive pronouns worden gebruikt om.....................een persoon / dier / ding
A
bezit aan te geven van
B
aan te geven hoe iets gebeurd met
C
terug te verwijzen naar
D
aan te geven dat iets in de toekomst gebeurd met

Slide 21 - Quizvraag

if or when ?

Slide 22 - Tekstslide

If and When
  • If betekent "als". Je gebruikt if als je nog niet zeker weet of iets gaat gebeuren of om een voorwaarde aan te geven.
  • You can still catch the train if you leave right now.


  • When betekent "toen" of "wanneer". Je gebruikt when als je zeker weet dat iets gaat gebeuren.
  • I'll visit you when I'm in England next month.    

Slide 23 - Tekstslide

Grammar 9: IF or WHEN






Slide 24 - Tekstslide

(if/when) it rains tomorrow, we can't have a picnic.
A
If
B
When

Slide 25 - Quizvraag

My parents will buy me a car (if/when) I turn eighteen.
A
if
B
when

Slide 26 - Quizvraag

I'm going to London. I'll phone you (if/when) I get back.
A
if
B
when

Slide 27 - Quizvraag

We'll catch the train (if/when) we leave immediately.
A
if
B
when

Slide 28 - Quizvraag

Press this button ... the door doesn't open
A
if
B
when

Slide 29 - Quizvraag

You'll understand what I mean ___ you're older
A
if
B
when

Slide 30 - Quizvraag

check:
Wanneer gebruik je 'when'?
A
als je niet zeker weet of iets gaat gebeuren
B
om iets te eisen
C
om een voorwaarde te stellen
D
als je zeker weet dat iets gaat gebeuren

Slide 31 - Quizvraag

Check:
Wanneer gebruik je 'if'?
A
als je niet zeker weet of iets gaat gebeuren
B
om een voorwaarde aan te geven
C
als je zeker weet dat iets gaat gebeuren
D
om iets te eisen

Slide 32 - Quizvraag