Passé composé 2e klas 18 oktober 2022

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Le passé composé

Hww: être

Je suis allé          Je suis allée

Tu es allé              Tu es allée

On est allé            On est allée

On est allés          On est allées

Nous sommes allés

Nous sommes allées

Vous êtes allé    Vous êtes allée

Vous êtes allés  Vous êtes allées

Chapitre 1

Voyages!

Sur la table....

* TES LIVRES

* TON CAHIER

* TA TROUSSE

*TON ORDINATEUR

Planning d'aujourd'hui

Nieuwe uitleg / herhalen / oefenen: passé composé

* Grammaire 2                           : page 48 en 49 nakijken

 

Les buts d'aujourd'hui

Grammaire II: De passé composé herkennen en toepassen:

* De werkwoorden op blz. 40 kunnen vertalen Fr-Nl en Nl-Fr.

* Het gebruik van de passé composé bij regelmatige en onregelmatige ww

* De extra letters kunnen toepassen bij gebruik van hulpwerkwoord "être".

* Het verschil herkennen tussen de werkwoorden met het hulpwerkwoord "hebben" (avoir)" of "être" (zijn).

Prends ton ordinateur!

Cherche LessonUp!

Werkwoorden die worden vervoegd met het hulpwerkwoord: avoir

ww eindigend op -er     j'ai donné

ww eindigend op - ir     tu as choisi

ww eindigend op - re     il a vendu

Avoir /être /faire/prendre

avoir              j'ai eu

!être              tu as été  jij bent geweest

faire              il a fait

prendre       j'ai pris

Prends ton livre!

Cherche la page:

Page 24

Deze werkwoorden moet je kunnen herkennen en nl-fr fr-nl leren.

Ze worden allen vervoegd met het hulpwerkwoorden: être

Werkwoorden die worden vervoegd met het hulpwerkwoord: être

zie blz. 24/40

ww eindigend op -er  il est allé  

                                             il est arrivé

                                             il est resté

monter / rentrer / retourner / tomber

ww eindigend op - ir  il est parti

                                             il est sorti

ww eindigend op - re il est descendu

!!Uitzondering: venir   il est venu

Even oefenen

Werkwoorden die worden vervoegd met het hulpwerkwoord être

Zoek de juiste vertaling

aller

venir

partir

entrer

sortir

uitgaan

naar buiten gaan

gaan

komen

vertrekken

naar binen gaan

Zoek de juiste vertaling

rentrer

tomber

retourner

monter

descendre

naar beneden gaan

uitstappen

naar huis gaan

vallen

teruggaan

naar boven gaan

instappen

On continue avec l'exercice suivante.

We gaan verder met de volgende opdracht.

Le passé composé

Wat is een passé composé?

Uit welke twee delen bestaat de passé composé?

Welke twee hulpwerkwoorden zijn er? 

Hoe maak je een voltooid deelwoord bij een werkwoord op -er / -ir / -re ? 

Hoe maak je een voltooid deelwoord bij de werkwoorden avoir en être ? 

Wat is het voltooid deelwoord van de  werkwoorden  "faire" en "prendre"?

Werkwoord die être als hulpwerkwoord hebben en extra letters krijgen:

Elle est arrivée     elles sont arrivées

Le passé composé

Wat is een passé composé?                                                  De voltooid verleden tijd

Uit welke twee delen bestaat de passé composé?     hww en voltooid deelw

Welke twee hulpwerkwoorden zijn er?                              avoir en être

Hoe maak je een voltooid deelwoord bij een werkwoord op -er / -ir / -re ? 

Donner     stam: donn (-er eraf halen)  J'ai donné      J'ai choisi     J'ai vendu

Hoe maak je een voltooid deelwoord bij de werkwoorden avoir en être ? 

J'ai eu          j'ai été

Wat is het voltooid deelwoord van de  werkwoorden  "faire" en "prendre"?

J'ai fait       J'ai pris

Prends ton cahier!

Il faut prendre des notes!

Vertaal: Mijn broers zijn naar school gegaan.
Mijn zus is vertrokken.
Mijn zus is alleen gekomen.

Le passé composé

Welk hulpwerkwoord moet ik kiezen: avoir of être?

Hetzelfde als in het Nederlands? 

Par exemple: J'ai fait mes devoirs

                      Marc est allé au camping

Uitzonderingen: être (zijn), oublier (vergeten) en commencer (beginnen)

Par exemple: J'ai été à l'hôtel

Le passé composé

Hww: être

Je suis allé          Je suis allée

Tu es allé              Tu es allée

On est allé            On est allée

On est allés          On est allées

Nous sommes allés

Nous sommes allées

Vous êtes allé    Vous êtes allée

Vous êtes allés  Vous êtes allées

Vertaal: Ik heb gegeten, zij is thuisgekomen en hij heeft gedaan

aimer

Tu .. aimé

venir

Il .. venu

acheter

Il .. acheté

aller

Ils .. allés

parler

Ils .. parlé

sortir

Tu .. sorti

être

Tu es ...

avoir

Ils ont ..

être

Ils sont ..

avoir

Tu as ..

avoir

Il a ..

être

Il est ..

Vertaal: Gisteren (hier) zijn Marie en Sophie met de bus aangekomen.

Prends ton livre!

Cherche la page:

Page 48 t/m 49

Exercices 16 f t/m 16 i

Il y a des questions?

Corriger

Prends ton cahier!

Il faut prendre des notes!

Example

1. Voor in je schrift schrijven

2. Maak twee kolommen.

3. Vervoeg het werkwoord "rester= blijven" in het Frans.

(er hoeft dit keer geen vertaling bij)

Rester

Blijven

Je suis resté

Rester 

Blijven

Je suis restée

Rester

Blijven

Je suis resté

Il est resté

Mon père est resté

Le prof est resté

Jean est resté

Le chien est resté

Rester 

Blijven

Je suis restée

Elle est restée

Ma mère est restée

La prof est restée

Jeanne est restée

La chèvre est restée

Rester

Blijven

Il sont restés

Les profs sont restés

Jean et Patrick sont restés

Les chiens sont restés

Rester 

Blijven

Elle sont restées

Les profs sont restées

Jeanne et Marie sont restées

Les chèvres est restées

Is het onderwerp mannelijk enkelvoud dan komt er geen letter bij: Je suis resté

Is het onderwerp mannelijk meervoud: S  Ils sont restés

Rester 

Blijven

Is het onderwerp vrouwelijk enkelvoud: E Je suis restée

Is het onderwerp vrouwelijk meervoud: ES 

Elles sont restées

Prends ton cahier!

Il faut prendre des notes!

Instruction!

Schrijf voor in je schrift!

Vertaal de volgende twee zinnen in het Frans:

1. Jouw zussen zijn naar Parijs gegaan.

2. Onze broers zijn vandaag gekomen. 

3. Zijn jullie met de bus vertrokken Jeanne en Marie.

Instruction!

Schrijf voor in je schrift!

Vertaal de volgende twee zinnen in het Frans:

1. Jouw zussen zijn naar Parijs gegaan.

2. Onze broers zijn vandaag gekomen. 

3. Zijn jullie met de bus vertrokken Jeanne en Marie?

Traduction!

1. Tes soeurs sont allées à Paris.

2. Nos frères sont venus aujourd'hui.

3. Vous êtes parties en bus Jeanne et Marie?

3. Of    Êtes-vous parties en bus Jeanne et Marie?

Les devoirs

Leren Apprendre: 9  

Maken:  16 f t/m 16 I

Neem volgende les ook je oortjes mee!!!

Werkwoorden die worden vervoegd met het hulpwerkwoord: avoir

ww eindigend op -er     j'ai donné

ww eindigend op - ir     tu as choisi

ww eindigend op - re     il a vendu

Avoir /être /faire/prendre

avoir              j'ai eu

!être              tu as été  jij bent geweest

faire              il a fait

prendre       j'ai pris

Werkwoorden die worden vervoegd met het hulpwerkwoord: être

zie blz. 24/40

ww eindigend op -er  il est allé  

                                             il est arrivé

                                             il est resté

monter / rentrer / retourner / tomber

ww eindigend op - ir  il est parti

                                             il est sorti

ww eindigend op - re il est descendu

!!Uitzondering: venir   il est venu