wk 05: les 3 (Fictie + Geest: tijd)

Vrijdag 4 februari - G2b

  • 10 minuten stillezen
  • Fictie + Geest: tijd
  • Aan de slag!




timer
10:00
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

Onderdelen in deze les

Vrijdag 4 februari - G2b

  • 10 minuten stillezen
  • Fictie + Geest: tijd
  • Aan de slag!




timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Vorige les heb je...
...geleerd wat de schrijfopdracht Dorpskrant is.
...tekstdoelen en -soorten herhaald.
....de regels voor meervoudsvormen herhaald.

Slide 2 - Tekstslide

Deze les ga je...
...leren hoe een schrijver kan spelen met tijd in verhalen.

Slide 3 - Tekstslide

Tijd
We gaan een fragment bekijken.

Wat kun je vertellen over tijd?

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Tijd

Slide 6 - Tekstslide

TIJD: wat gaat hier fout?

Slide 7 - Tekstslide

“Chronologie”: op volgorde van tijd
Denk aan het Griekse “Chronos” (tijd). Chronologisch (op volgorde) versus  
niet-chronologisch (niet op volgorde).

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Vertelvolgorde

Verhalen kunnen in chronologische volgorde worden verteld, maar schrijvers kunnen ook kiezen voor een afwisseling in tijd. Hierbij gebruiken ze flashbacks: je gaat als lezer letterlijk terug in de tijd (tijdlijn wordt onderbroken).


Dit noem je een niet-chronologische volgorde waarbij de tijdlijn WEL wordt onderbroken.


Gebeurtenissen: B - C - D - A - E - F


Slide 10 - Tekstslide

Vertelvolgorde

Wanneer een schrijver kiest voor een chronologische volgorde kan hij nog wel vooruitkijken of terugkijken in de tijd. Dit noem je:

- Terugwijzingen: een personage denkt terug aan vroeger

- Vooruitwijzingen: een personage of de schrijver blikt vooruit op de toekomst (kan voor spanning zorgen)


De tijdlijn wordt NIET onderbroken.


Gebeurtenissen: A - B - C - D - E

Slide 11 - Tekstslide

Verteltempo

Je kunt de tijd van een verhaal ook beschreven als je kijkt naar hoe snel de tijd verloopt. Hierbij kijk je naar de verteltijd (= aantal bladzijdes) en vertelde tijd (= tijdsverloop tussen het begin en einde van een verhaal).


Tijd kan sneller gaan door een versnelling of tijdsprong (vaak bij onbelangrijke gebeurtenissen).

Tijd kan langzamer gaan door een vertraging (vaak bij spannende gebeurtenissen.

Slide 12 - Tekstslide

Aan de slag!
Lees de theorie op de volgende slides.
Maak daarna de opdrachten.

Slide 13 - Tekstslide

Terugverwijzing

Een terugverwijzing in een boek wijst met een kort zinnetje terug naar iets wat in het verleden gebeurd is. Bijvoorbeeld:

'Hij dacht terug aan die ochtend waarin hij haar nog in zijn armen had gehouden.'


Een terugverwijzing is korter dan een flashback. Bij een flashback spring je voor een langere periode terug in de tijd.

Slide 14 - Tekstslide

Vooruitwijzing
Hierbij kijkt een personage vooruit in de tijd. Hij of zij denkt na over iets wat zou kunnen gebeuren.

Als zo'n vooruitwijzing een langere periode beschrijft, dan noemen we dat een flashforward. Sommige boeken beginnen met een flashforward en beginnen vervolgens bij het begin van het verhaal. Dit doet de schrijver om spanning op te roepen.

Slide 15 - Tekstslide

Als er veel flasbacks en flashforwards voorkomen in het boek, dan verloopt de tijd niet-chronologisch.

Slide 16 - Tekstslide

Tijdsprongen
Gebeurtenissen die onbelangrijk zijn voor het verhaal worden in een boek weggelaten. Soms eindigt een hoofdstuk op school en begint het volgende hoofdstuk op een andere plek. De tijd daartussen wordt niet beschreven. Dit noemen we een tijdsprong. Er zitten ALTIJD tijdsprongen in een boek.

Slide 17 - Tekstslide

Vertelde tijd / verteltijd

Vertelde tijd: De tijd die een schrijver beschrijft. Dit kan een dag, een week, een maand, een jaar of zelfs vele jaren zijn.


Verteltijd: Hoeveel bladzijdes heeft het boek. Het is eigenlijk de tijd die jij nodig hebt om het verhaal hardop voor te lezen.




Slide 18 - Tekstslide

Vertelde tijd
Verteltijd
Chronologisch
Niet-chronologisch
Flashback
Flash forward
De tijd die in het verhaal verstrijkt.
Leestijd.
Op volgorde van tijd
"overmorgen-vandaag-morgen"
Terugblik
Vooruitblik

Slide 19 - Sleepvraag

Aan de slag!
Op de volgende slide staan vragen over tijd.

Opdracht
Bekijk de fragmenten en maak de vragen op de slides.

Slide 20 - Tekstslide

0

Slide 21 - Video

Bij het fragment uit The Lion King is sprake van...
A
Vertraging
B
Tijdsprong
C
Terugverwijzing
D
Versnelling

Slide 22 - Quizvraag

0

Slide 23 - Video

Bij het fragment uit Ratatouille is sprake van...
A
Vertraging
B
Tijdsprong
C
Terugverwijzing
D
Flashback

Slide 24 - Quizvraag

0

Slide 25 - Video

Bij het fragment uit Sherlock Holmes is sprake van...
A
Vooruitwijzing
B
Tijdsprong
C
Terugverwijzing
D
Versnelling

Slide 26 - Quizvraag

0

Slide 27 - Video

1. In welke tijd speelt dit verhaal zich af?
2. Hoeveel tijd vergaat er, met andere woorden wat is de vertelde tijd?
3. Hoe zie je de verandering van tijd?

Slide 28 - Open vraag

Bekijk deze inhoudsopgave.

Slide 29 - Tekstslide

Wat weet je al over de tijdslijn van dit boek door naar de inhoudsopgave te kijken?

Slide 30 - Open vraag

Uit: Het meisje met de vlechtjes.

Slide 31 - Tekstslide

De tekst in het kader op de vorige slide is een...
A
Vooruitwijzing
B
Tijdsprong
C
Terugverwijzing
D
Versnelling

Slide 32 - Quizvraag

Aan de slag!
Op de volgende slides staan vragen over Geest.

Slide 33 - Tekstslide

Lees blz. 144 t/m 167

A. Wat zegt Jochem tegen zijn nieuwe vrienden dat het ergste scheldwoord in het Nederlands is?

Slide 34 - Open vraag

Lees blz. 144 t/m 167

B. Jochems oude vrienden uit Amsterdam en zijn nieuwe uit Schotland spelen allemaal een spel.
1. Wat zijn de overeenkomsten van de spellen?

Slide 35 - Open vraag

Lees blz. 144 t/m 167

B. Jochems oude vrienden uit Amsterdam en zijn nieuwe uit Schotland spelen allemaal een spel.
2. En wat zijn de verschillen?

Slide 36 - Open vraag

Lees blz. 144 t/m 167
B. Jochems oude vrienden uit Amsterdam en zijn nieuwe uit Schotland spelen allemaal een spel.
3. Hoe ervaart Jochem het spel in Amsterdam en hoe in Schotland? (Wat is zijn gevoel hierbij?)

Slide 37 - Open vraag

Lees blz. 144 t/m 167
Theorie: vertelperspectief
C. Lees nog even blz. 156 door. Vanuit wie wordt het cursieve stuk verteld? En vanuit welk perspectief het standaardverhaal? Waarom heeft de schrijver dat gedaan denk je?

Slide 38 - Open vraag

Einde van deze les

Slide 39 - Tekstslide