werkwoorden: kunnen, willen, mogen, zullen

Aan het werk met met de werkwoorden kunnen, willen, mogen en zullen.
  
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 5

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Aan het werk met met de werkwoorden kunnen, willen, mogen en zullen.
  

Slide 1 - Tekstslide

Wat ga jij leren?

Jij weet de werkwoorden "kunnen, willen, mogen en zullen"
 en jij kan deze toepassen in zinnen.


Werkwoorden worden ook wel doe woorden genoemd, 
want je doet iets. 

Slide 2 - Tekstslide

Wat is er met deze 4 werkwoorden?
De werkwoorden "kunnen, willen, mogen en zullen" zijn bijzondere werkwoorden. 

Wat is er dan mee aan de hand?
Als je een zin maakt met deze werkwoorden, ontdek je dat de werkwoorden steeds veranderen. We noemen dat onregelmatige werkwoorden.

Slide 3 - Tekstslide

Wat zijn onregelmatige werkwoorden?
Onregelmatige werkwoorden zijn werkwoorden 
die steeds veranderen als je er een andere tijd 
( vandaag, gisteren) van maakt of 
als je een andere persoon van maakt (ik, jij, wij, etc.)

Slide 4 - Tekstslide

voorbeeld
Hiernaast zie je een voorbeeld van het onregelmatige werkwoord 'kunnen."

Zie je wel dat het steeds verandert als je er een andere persoon (ik/ jij/ hij/ etc.) of tijd van maakt?
De klinkers veranderen steeds.

Slide 5 - Tekstslide

Bekijk het volgende filmpje:
(op de volgende bladzijde)

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Heb je geen idee hoe je de onregelmatige werkwoorden 
"kunnen, willen, mogen en willen' moet vervoegen 
(zo heet het als je ze in een andere tijd of een met een andere persoon maakt) dan kun je op de volgende bladzijde naar een site waar ze op staan.  

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Link

De opdracht:
Jij gaat in je taalschrift met elk onregelmatig werkwoord 
(kunnen, willen, mogen, zullen) 3 zinnen maken.

Ik wil bij elk werkwoord verschillende vormen 
zien van het werkwoord en verschillende personen
(ik/ jij/ hij/ zij/ wij/ u/ jullie/ etc.)

Slide 10 - Tekstslide

Een voorbeeld:
(Ik heb een ander onregelmatig werkwoord gebruikt, dus je kunt dit niet overschrijven)
Doe het zo: 

werkwoord zijn:
Ik ben naar het bos geweest.
Hij is gisteren 10 jaar geworden.
Wij zijn al 5 jaar vrienden.

Je ziet hierboven 3 verschillende personen ( ik, hij en wij) en 3 verschillende vormen van het werkwoord zijn: ben, is, zijn. 

Slide 11 - Tekstslide

Aan de slag:
Schrijf in je taalschrift bij de 4 werkwoorden: 
kunnen, willen, mogen, zullen
3 verschillende zinnen.

Doe het zoals ik op de vorige bladzijde heb gedaan:
Schrijf eerst op om welk werkwoord het gaat, 
daarna de 3 zinnen met verschillende personen. 

Slide 12 - Tekstslide

Succes met de opdracht
Lever je schrift in, in de bak van taal. 

Slide 13 - Tekstslide