Modale werkwoorden in de t.t. (Modalverben)

Modale werkwoorden (Modalverben)
Modale werkwoorden (Modalverben) zijn hulpwerkwoorden die extra 
betekenis aan het hoofdwerkwoord toevoegen.
Voorbeelden van modale hulpwerkwoorden in het Nederlands zijn:
zullen, kunnen, mogen, moeten, willen.

Voorbeeld:Ik kan goed schaatsen, ik moet werken, mag ik iets vragen?

In het Duits zijn de modale werkwoorden dürfen, können, mögen, müssen,
sollen, wollen en wissen.
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Modale werkwoorden (Modalverben)
Modale werkwoorden (Modalverben) zijn hulpwerkwoorden die extra 
betekenis aan het hoofdwerkwoord toevoegen.
Voorbeelden van modale hulpwerkwoorden in het Nederlands zijn:
zullen, kunnen, mogen, moeten, willen.

Voorbeeld:Ik kan goed schaatsen, ik moet werken, mag ik iets vragen?

In het Duits zijn de modale werkwoorden dürfen, können, mögen, müssen,
sollen, wollen en wissen.

Slide 1 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden in de 
tegenwoordige tijd (das Präsens)
Bij de modale werkwoorden wijkt het enkelvoud 
(ich, du, er/sie/es) af van de standaard regel. 
Voorbeeld: du könnst is fout, du kannst is goed. 




können=kunnen
ich
kann
-
du
kann
-st
er/sie/es
kann
-
wir
könn
-en
ihr
könn
-t
sie/Sie
könn
-en

Slide 2 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden in de 
tegenwoordige tijd (das Präsens)
mogen=
dürfen
ich
darf
-
du
darf
-st
er/sie/es
darf
-
wir
dürf
-en
ihr
dürf
-t
sie/Sie
dürf
-en
moeten=
müssen
kan niet anders
ich
muss
-
du
muss
-t
er/sie/es
muss
-
wir
müss
-en
ihr
müss
-t
sie/Sie
müss
-en
weten=
wissen
ich
weiß
-
du
weiß
-t
er/sie/es
weiß
-
wir
wiss
-en
ihr
wiss
-t
sie/Sie
wiss
-en

Slide 3 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden in de 
tegenwoordige tijd (das Präsens)
moeten=
sollen
wil van een ander
ich
soll
-
du
soll
-st
er/sie/es
soll
-
wir
soll
-en
ihr
soll
-t
sie/Sie
soll
-en
willen=
wollen
ich
will
-
du
will
-st
er/sie/es
will
-
wir
woll
-en
ihr
woll
-t
sie/Sie
woll
-en
leuk vinden=
mögen
lusten, aardig vinden
ich
mag
-
du
mag
-st
er/sie/es
mag
-
wir
mög
-en
ihr
mög
-t
sie/Sie
mög
-en

Slide 4 - Tekstslide

Modale werkwoorden (Modalverben)
Der Hund darf hier reinhgehen. 
Ich kann Deutsch sprechen.
Lisa mag einen Apfel.
Pia muss dringend zur Toilette.
Du sollst deine Zähne putzen. 
Paul will zu Lisa gehen.

Slide 5 - Tekstslide

Dürfen wir hier parken?

Kannst du mir helfen?

Diese Musik mag ich nicht.

Ich muss jetzt gehen.

Peter soll sich beim Direktor melden.

Ich will noch nicht gehen.

Wissen Sie wo der Bahnhof ist?





mogen (toestemming hebben)
kunnen
leuk vinden/houden van/lusten
moeten (kan niet anders)
moeten (wil van een ander)
willen
weten

Slide 6 - Sleepvraag

Ich ........... zur Toilette!
Nein, ich .................. noch nicht in die Disko gehen.
Ich ................ sehr gut schwimmen
Ich ............. Eis
darf
muss
kann
mag

Slide 7 - Sleepvraag

(können) Frau Bechinka, das ___ Sie doch nicht machen.
A
kannen
B
können
C
konnen
D
könnt

Slide 8 - Quizvraag

(mögen) Weißt du, ob er Pizza ___.
A
mag
B
magt
C
mög
D
mögt

Slide 9 - Quizvraag

(dürfen)Wie lange ___ ihr bleiben?
A
darf
B
darft
C
dürft
D
dürftet

Slide 10 - Quizvraag

(können) Warum ___ du morgen nicht kommen?
A
könnst
B
kanst
C
kannst
D
kan

Slide 11 - Quizvraag

(müssen) Er ___ zum Zahnarzt.

Slide 12 - Open vraag

(wissen) ___ du wie spät es ist?

Slide 13 - Open vraag

(mögen) ___ ihr Spinat?

Slide 14 - Open vraag

(können) ___ Sie mir helfen?

Slide 15 - Open vraag

(müssen) Du ___ jetzt gehen, sonnst kommst du zu spät.

Slide 16 - Open vraag

(sollen) Was ___ wir hier machen?

Slide 17 - Open vraag

(dürfen) ___ ich auf die Toilette gehen?

Slide 18 - Open vraag

(sollen) Du ___ den Abwasch machen.

Slide 19 - Open vraag

(dürfen) Ich ___ es euch nicht sagen.

Slide 20 - Open vraag

(wollen) Er ___ nachher einkaufen gehen.

Slide 21 - Open vraag

(können) Ihr ___ es nicht sehen.

Slide 22 - Open vraag

(dürfen) Du ___ heute früher nach Hause gehen.

Slide 23 - Open vraag

(wissen) Er ___ noch nicht so viel.

Slide 24 - Open vraag

Hoe goed begrijp jij deze
grammatica?
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll