groep 8 werkwoord spelling cito

Werkwoordspelling Schema 
PV? 
Ja!
Nee!
   TT                    VT                          VD                          INF 
ik, ..jij: ik-vorm

jij, hij, zij, het : ik-vorm +t

Mv: 'inf'
sterk > klank veranderd
zwak:
ik-vorm +te(n)
ik-vorm +de(n)
(t x kofschip!)
gebruik
t x kofschip voor eind -t of -d. Volt. dw kan ook op -en eindigen.
hele werkwoord
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
nederlandsPrimary Education

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling Schema 
PV? 
Ja!
Nee!
   TT                    VT                          VD                          INF 
ik, ..jij: ik-vorm

jij, hij, zij, het : ik-vorm +t

Mv: 'inf'
sterk > klank veranderd
zwak:
ik-vorm +te(n)
ik-vorm +de(n)
(t x kofschip!)
gebruik
t x kofschip voor eind -t of -d. Volt. dw kan ook op -en eindigen.
hele werkwoord

Slide 1 - Tekstslide

pv tt
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Dat zijn werkwoorden in het 'nu'

Slide 2 - Tekstslide

Oefenen met werkwoorden (TT)
 deel 2

Slide 3 - Tekstslide

Schema met regels voor de tegenwoordige tijd
Werkwoordspelling t.t.

Slide 4 - Tekstslide

Vul de juiste vorm van het werkwoord in:

(bungelen, tt) Als ik ga bergbeklimmen, [......] ik soms aan de wand.

Slide 5 - Open vraag

Vul de juiste vorm van het werkwoord in:

(vinden, tt) De juffrouw [.........] dat we dit jaar echt een hele gezellige klas hebben.

Slide 6 - Open vraag

Vul de juiste vorm van het werkwoord in:

Wanneer je er niet aan krabt, [........] (verdwijnen, tt) dat puistje vanzelf.

Slide 7 - Open vraag

Vul de juiste vorm van het werkwoord in:
…………… (Vinden tt) je dat goed?

Slide 8 - Open vraag

Wat is er lastig aan werkwoordsvormen op -d of dt?

Slide 9 - Open vraag

Wanneer schijf ik de stam van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd? (meerdere goed)
A
bij de ik-vorm
B
als er je/ jij achter de persoonsvorm staat
C
als er jij of je achter de persoonsvorm staat en je dit kunt wijzigen in de ander. Dus staat er je, kun je dit in jij veranderen.
D
als er je of jij voor de persoonsvorm staat en je dit in elkaar kunt veranderen

Slide 10 - Quizvraag

Verleden tijd zwakke werkwoorden
verleden tijd = geweest 
zwakke werkwoorden = veranderen niet van klank in de verleden tijd zoals werken, fietsen en gebeuren.


Slide 11 - Tekstslide

Stappen van de verleden tijd (pv)

Slide 12 - Tekstslide

Gaat het om de persoonsvorm en staat er al een t of d zoals bijvoorbeeld bij praten of branden?

Dan komt er in de verleden tijd eentje extra bij.
hij praatte/ het vuur brandde.
bij praatte komt er een a bij, omdat je het woord anders niet juist meer uitspreekt.

Slide 13 - Tekstslide

t x kofschip
staat er op het einde van het hele werkwoord (infinitief), nadat je -en eraf gehaald heb een klinker, dan schrijf je een-d. De klinkers in t x kofschip tellen niet mee!
bijvoorbeeld: 
(maaien) Mijn vader heeft het gras ........... .
De i staat in het kofschip maar gemaaid schijf je met een d. 
Alleen de medeklinkers: t x k f s c h p tellen!

Slide 14 - Tekstslide

Verleden tijd - zwakke werkwoorden

ik ... (pakken)


Slide 15 - Open vraag

Verleden tijd - zwakke werkwoorden

u ... (durven)


Slide 16 - Open vraag

Wat is de verleden tijd van schudden?
Hij ...

Slide 17 - Open vraag

Verleden tijd
Zij ________ (razen)
A
raasde
B
raast
C
raaste

Slide 18 - Quizvraag

De verleden tijd van geloven is dus:
ik ......

Slide 19 - Open vraag

(begroeten vt) De buurman en buurvrouw ...... ons gisteren op de markt.

Slide 20 - Open vraag

klankveranderend/ sterk of onregelmatige werkwoorden zijn werkwoorden die in de verleden tijd van klank veranderen.

Slide 21 - Tekstslide

Klankveranderende werkwoorden

De klank van het werkwoord verandert in de verleden tijd
Bijvoorbeeld:              
tegenwoordige tijd
verleden tijd
Ik loop         - wij lopen
ik liep              - wij liepen
Ik zwem      - jullie zwemmen
Ik zwom          - jullie zwommen
hij zegt        - wij zeggen         
Hij zei               - wij zeiden
Hij eet          - zij eten
Hij at                - zij aten

Slide 22 - Tekstslide

Wat is geen klankveranderend werkwoord?
A
zitten
B
vragen
C
duiken
D
spelen

Slide 23 - Quizvraag

Wat is een klankveranderend werkwoord?
A
lopen
B
regenen
C
vieren
D
betalen

Slide 24 - Quizvraag

'Liegen' is een klankveranderend werkwoord
A
Juist
B
Onjuist

Slide 25 - Quizvraag

Is

KOPEN

een klankveranderend werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 26 - Quizvraag

andere-klankwerkwoorden
zelfde-klankwerkwoorden
Tip
Zelfde-klankwerkwoorden zijn woorden die in de verleden tijd dezelfde klank houden (zwak). 
Andere-klankwerkwoorden zijn woorden die in de verleden tijd een andere klank krijgen (sterk).
rijden
fluiten
huilen
praten
vinden
verven
lopen
zitten
zuchten
wandelen
glijden
kiezen

Slide 27 - Sleepvraag



voltooid deelwoord

Slide 28 - Tekstslide

Voltooid deelwoord herkennen

Slide 29 - Tekstslide

voltooid deelwoord
Als er al een t of d staat, komt geen bij het voltooid deelwoord geen t of d bij. 

bijvoorbeeld:
((uit)rusten) Mijn oma doet 's middags altijd een dutje, dan is ze weer goed uitgerust.

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Video

Wat is een voltooid deelwoord?
A
werkwoord
B
de , het , een
C
persoonsvorm
D
zelfstandig naamwoord

Slide 32 - Quizvraag

Wat is een voltooid deelwoord?
A
heel werkwoord
B
persoonsvorm
C
ge-be-her-ver-ont woorden
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 33 - Quizvraag

Wat is een voltooid deelwoord?
A
aankomen
B
groeten
C
gedaan
D
zwemmen

Slide 34 - Quizvraag

Wat is geen voltooid deelwoord?
A
Gelopen
B
Verzorgd
C
Gewerkt
D
Worden

Slide 35 - Quizvraag

Wat zijn voltooide deelwoorden?
A
schrijven
B
gedacht
C
overkomen
D
verteld

Slide 36 - Quizvraag



Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord

Slide 37 - Tekstslide

Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord

Slide 38 - Tekstslide

Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord 
Een bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord wordt zo kort mogelijk geschreven.
Voorbeeld: 
De verbrede kamer 
De gewitte kamer 

Slide 39 - Tekstslide

Welk bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord is goed geschreven?
A
gered
B
gerede
C
geredde
D
geredt

Slide 40 - Quizvraag

Het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord schrijf je zo ........ mogelijk.

Slide 41 - Open vraag


Wat is het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord van: verwoesten?
De......................huizen.

Slide 42 - Open vraag

Wat is het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord?

de .............................. (kwijtraken) kinderen

Slide 43 - Open vraag

Wat is het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord?

de ............................ (verrotten) appel

Slide 44 - Open vraag