TESTSTOF 3

TESTSTOF 3
Oefenen
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

TESTSTOF 3
Oefenen

Slide 1 - Tekstslide

Vertaal in NL

Slide 2 - Tekstslide

Vertaal in NL "toujours"
A
vaak
B
altijd
C
nooit
D
een beetje

Slide 3 - Quizvraag

Vertaal in NL "lit"

Slide 4 - Open vraag

Vertaal in NL "le corps"

Slide 5 - Open vraag

Vertaal in NL "repose-toi"
A
ga liggen
B
doe rustig
C
rust uit
D
let op

Slide 6 - Quizvraag

Vertaal in het Frans

Slide 7 - Tekstslide

Elle adore (turnen).............. ...... ...... .................

Slide 8 - Open vraag

Ce soir il va (voetballen)

Slide 9 - Open vraag

Virginie a de la (koorts) ................, elle ne peut pas aller à l'école.
A
fièvres
B
fièvre
C
fiévre
D
fiévres

Slide 10 - Quizvraag

(Aan het begin) ...................... de la semaine, je fais du sport.
A
Au début
B
Au cours
C
Au moment
D
À la fin

Slide 11 - Quizvraag

Grammatica/ Ontkennend zinnen

Slide 12 - Tekstslide

Hoe zeg je in het Frans "niet meer"
A
ne.............rien
B
ne.........jamais
C
ne............pas encore
D
ne.......plus

Slide 13 - Quizvraag

Hoe zeg je in het Frans "Ze hebben nooit keelpijn"
A
Ils n'ont plus mal à la gorge
B
Ils ne ont jamais mal à la gorge
C
Ils n'ont jamais mal à la gorge
D
Ils n'ont pas encore mal à la gorge

Slide 14 - Quizvraag

Hoe zeg je in het NL "ne ...... pas encore"

Slide 15 - Open vraag

Hoe zeg je in het Frans "ne........rien"

Slide 16 - Open vraag

Grammatica/Vraagwoorden

Slide 17 - Tekstslide

Kies het juiste antwoord.
..................... tu as?
- J'ai mal à la tête.
A
Quoi
B
Comment
C
Pourquoi
D
Qu'est-ce-que

Slide 18 - Quizvraag

Vertaal in het Frans "wanneer"

Slide 19 - Open vraag

Kies het juiste antwoord.
................. tu fais de la natation.
- Parce ce que j'aime beaucoup nager.
A
Pourquoi
B
Comment
C
Combien
D
Qui

Slide 20 - Quizvraag

Vertaal in het Frans "wie"

Slide 21 - Open vraag

Grammatica/ kunnen-willen

Slide 22 - Tekstslide

Vertaal "ik wil"

Slide 23 - Open vraag

Vertaal in het Frans "nous (kunnen).......... aller au cinéma ce soir"
A
voulons
B
voulez
C
veulent
D
pouvons

Slide 24 - Quizvraag

Vertaal in het Frans "On (willen)........... manger une glace."
A
voulons
B
veux
C
veut
D
voulez

Slide 25 - Quizvraag

Vertaal "jullie kunnen"

Slide 26 - Open vraag

Slide 27 - Tekstslide

Ça va?
Qu'est-ce-que tu as?
Tu vas voir le docteur?
Je ne suis pas ne forme.
Non, je pense que je suis malade.
Oui, j'ai un rendez-vous demain matin.

Slide 28 - Sleepvraag

Slide 29 - Tekstslide