3K - Les 4 (T2 BS4)

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

T2 BS4 - Bevruchting en zwangerschap
Leerdoel:
2.4.1 Je kunt beschrijven welke veranderingen er in het lichaam van een vrouw plaatsvinden net voor en na de bevruchting.
2.4.2 Je kunt de verschillen in de functie van zaadcellen en eicellen noemen.
2.4.3 Je kunt de embryonale ontwikkeling beschrijven.
2.4.4 Je kunt beschrijven hoe eeneiige en twee-eiige tweelingen ontstaan.

Slide 2 - Tekstslide

Bevruchting
Als sperma in de vagina komt, bewegen de zaadcellen met behulp van hun zweepstaart naar een eicel. De eicel is groot doordat hij veel reservevoedsel bevat. Dit reservevoedsel is nodig voor de eerste ontwikkeling van de bevruchte eicel. Een zaadcel bevat geen reservevoedsel. Zaadcellen krijgen hun energie uit het vocht van de zaadblaasjes en de prostaat.

Slide 3 - Tekstslide

Bevruchting
Een zaadcel kan in het lichaam van een vrouw ongeveer drie dagen in leven blijven. Een eicel blijft na de ovulatie twaalf tot vierentwintig uur in leven. Om bevruchting mogelijk te maken, moeten een eicel en zaadcellen in de eileider aanwezig zijn. Als een zaadcel daar een eicel vindt, dringt de kop van de zaadcel de eicel binnen. Als één zaadcel binnen is, wordt het celmembraan van de eicel ondoordringbaar. Hierdoor kunnen de andere zaadcellen de eicel niet meer in. In de eicel smelten de celkernen van de eicel en de zaadcel samen. Dit is de bevruchting.

Slide 4 - Tekstslide

Bevruchting

Slide 5 - Tekstslide

Zwanger
Als de eicel wordt bevrucht, blijft het gele lichaam in stand. Het gele lichaam blijft hormonen produceren om het baarmoederslijmvlies dik en goed doorbloed te houden. Het baarmoederslijmvlies wordt dan niet afgestoten en de vrouw wordt niet ongesteld. Ze is dan ‘over tijd’.

De bevruchte eicel deelt zich meteen een aantal keren. Er komen cellen bij, maar het klompje wordt niet groter. Het klompje cellen wordt naar de baarmoeder geleid. Dit proces duurt vijf tot twaalf dagen.


Slide 6 - Tekstslide

Zwanger
In de baarmoeder vindt innesteling plaats. Het klompje cellen nestelt zich in het baarmoederslijmvlies. De vrouw is nu zwanger. Als er niets misgaat, zal het klompje cellen door gewone celdelingen (mitose) groter worden en uitgroeien tot een baby.

Het ingenestelde klompje cellen is gevuld met vocht. Het heeft aan één kant een verdikking. Uit deze verdikking ontstaat het embryo. Zo noem je het nieuwe leven de eerste acht weken na de bevruchting.

Slide 7 - Tekstslide

Zwanger

Vanaf de innesteling maakt het embryo het hormoon hCG. Dit hormoon zorgt ervoor dat het gele lichaam in stand blijft. Het voorkomt ook dat er nieuwe follikels rijpen. Een deel van het hCG wordt via de nieren van de moeder uitgescheiden. Vanaf een week na de innesteling bevat de urine van een zwangere vrouw hCG. Je kunt dit aantonen met een zwangerschapstest. Als het hormoon aanwezig is, geeft de test een positief resultaat (zwanger).

Bij ongeveer 10 tot 15% van de zwangerschappen krijgt de vrouw een miskraam. Dat betekent dat het embryo wordt afgestoten. De vrouw is dan niet meer zwanger en haar menstruatiecyclus begint weer opnieuw.

Slide 8 - Tekstslide

Zwanger

Slide 9 - Tekstslide

Zwanger

Slide 10 - Tekstslide

Placenta
In het baarmoederslijmvlies zitten holten die gevuld zijn met bloed van de moeder. Via uitstulpingen neemt het embryo zuurstof en voedingsstoffen op uit dit bloed. Daardoor kan het embryo groeien. Terwijl het embryo zich ontwikkelt, ontstaat de placenta. De placenta (moederkoek) bestaat uit weefsel van de moeder en weefsel van het embryo. Het weefsel van het embryo in de placenta gaat nu ook hCG maken.

In de placenta stroomt bloed van het embryo vlak langs het bloed van de moederHierdoor kunnen stoffen worden uitgewisseld tussen moeder en embryo. Het bloed van de moeder stroomt niet door het embryo, maar blijft gescheiden van het bloed van het embryo. Alleen bepaalde stoffen gaan van de moeder naar het embryo en andersom.

Slide 11 - Tekstslide

Placenta
Koolstofdioxide, water en andere afvalstoffen gaan van het bloed van het embryo naar het bloed van de moeder. Zuurstof en voedingsstoffen (onder andere glucose) gaan van het bloed van de moeder naar het bloed van het embryo.
 

Ook ziekteverwekkers kunnen door de wanden van de bloedvaten heen, net als alcohol, nicotine, drugs en sommige geneesmiddelen. Deze schadelijke stoffen komen op die manier in het bloed van het embryo. Ze kunnen de groei van het embryo remmen of afwijkingen veroorzaken. Vooral in de eerste acht weken is het embryo kwetsbaar. De weefsels en organen zijn dan volop in ontwikkeling.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Navelstreng en vruchtwater
Het embryo is door de navelstreng verbonden met de placenta. De navelstreng bestaat helemaal uit weefsels van het embryo. In de navelstreng lopen drie bloedvaten: twee navelstrengslagaders en één navelstrengader.

Het embryo ligt in het vruchtwater. Dit beschermt het embryo tegen uitdroging en stoten. Het zorgt ook voor een constante temperatuur in de baarmoeder. Het embryo kan zich in het vruchtwater gemakkelijk bewegen. Om het vruchtwater heen liggen twee vruchtvliezen die bestaan uit weefsels van het embryo.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Foetus
Vanaf de derde maand wordt het embryo een foetus (spreek uit: feutus) genoemd. Bij een foetus zijn alle belangrijke organen gevormd en liggen ze op de juiste plek. Veel organen werken al voor de geboorte. De baby wordt gemiddeld 38 weken na de bevruchting geboren.


Slide 17 - Tekstslide

Tweelingen
Meestal wordt één eicel bevrucht door één zaadcel en groeit de bevruchte eicel uit tot één baby. Bij een tweeling gaat dat anders. Er zijn twee soorten tweelingen:

• Een twee-eiige tweeling ontstaat uit twee eicellen. Er zijn twee eicellen vrijgekomen tijdens de ovulatie. Beide eicellen worden bevrucht. Er ontstaan twee klompjes cellen. Beide nestelen zich in het baarmoederslijmvlies in.
• Een eeneiige tweeling ontstaat uit één bevruchte eicel. Tijdens de eerste delingen raken cellen los van elkaar. Er ontstaan dan twee losse klompjes cellen. Beide klompjes cellen nestelen zich in het baarmoederslijmvlies in.

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Aan de slag
Lees 2.4 zelfstandig door.
Maak de opdrachten van 2.4.
Maak de test jezelf van 2.4 (groene score = afgerond). 

Slide 20 - Tekstslide