Argumenteren m3

Argumenteren
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Argumenteren

Slide 1 - Tekstslide

Wat weet je nog van de vorige vorige les?

Slide 2 - Woordweb

Lesdoelen
  •  Aan het einde van deze les heb ik geoefend met het formuleren van een argument en hoe ik een argument opbouw.

Slide 3 - Tekstslide

Argumenten bedenken
Er zijn drie vragen die jou kunnen helpen bij het bedenken van een argument. 
  1. Probleem: over welk probleem gaat de stelling? Waarom is dat erg?
  2. Voor- en nadelen: Wat zijn de voordelen of de nadelen?
  3. Betrokkenen en effect: Wie zijn er bij de stelling betrokken? Is de verandering die bij de stelling komt goed of slecht voor die mensen? 

Slide 4 - Tekstslide

Aan welke drie punten moet je denken bij
het formuleren van jouw argumenten?

Slide 5 - Woordweb

Voorbeeld
Stelling: 'mobiele telefoons op scholen moeten verboden worden.' 
Vraag 1: Over welk probleem gaat de stelling? Waarom is dat erg? 
  • Het probleem is dat mobiele telefoons voor veel afleiding in de klas zorgen, daardoor letten leerlingen minder goed op en halen ze slechtere cijfers. 
  • Zonder afleiding van je telefoon krijg je de lesstof beter mee. Dat is goed, want dan halen leerlingen betere cijfers. 
  • Het is erg, omdat de leerlingen de lesstof minder goed meekrijgen. Zonder afleiding van mobiele telefoons halen leerlingen hogere cijfers. 
Argument 1 zou dus zijn:
‘Ik vind dat telefoons verboden moeten worden op school, want ze zorgen voor afleiding in de les. Dat is erg, omdat leerlingen dan lagere cijfers halen.’

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeeld
Stelling: 'mobiele telefoons op scholen moeten verboden worden.' 
Vraag 2: Wat is een voordeel van geen mobiele telefoons op school? 
  • ‘Een voordeel is dat leerlingen niet stiekem gefilmd kunnen worden. Online worden veel  filmpjes gedeeld van leerlingen die gepest worden. Of per ongeluk iets doms doen. Het is voor die leerlingen heel erg dat dat dit filmpje door iedereen bekeken kan worden.’

Argument 2 zou dus zijn:
‘Ik vind dat telefoons moeten worden verboden school, want dan kunnen leerlingen niet stiekem vervelende filmpjes
van elkaar maken en online delen.’

Slide 7 - Tekstslide

Voorbeeld
Stelling: 'mobiele telefoons op scholen moeten verboden worden.'
Vraag 3: Wie zijn er bij de stelling betrokken? Is de verandering die komt door de stelling goed voor die
mensen? 
Wie zijn er bij deze stelling betrokken: ‘Leerlingen en docenten’.
Het effect op de leerlingen: ‘Zij zullen hogere cijfers halen (argument 1). En leerlingen kunnen niet meer
stiekem vervelende filmpjes van elkaar maken en online delen (argument 2)’. 
Het effect op de leraren: ‘Omdat leerlingen niet meer afgeleid zijn door hun mobieltjes, letten ze beter op in de les.’ 
Argument 3 zou dus zijn:
‘Ik vind dat mobiele telefoons moeten worden verboden op school, want leraren geven nu voor niets les als leerlingen steeds op hun mobiel kijken.’

Slide 8 - Tekstslide

Aan welke drie punten moet je denken bij
het formuleren van jouw argumenten?

Slide 9 - Woordweb

Stelling: 'plastische chirurgie moet verboden worden.'

Beantwoord vraag 1:
Over welk probleem gaat de stelling? Waarom is dat erg?

Slide 10 - Open vraag

Stelling: 'plastische chirurgie moet verboden worden.'

Beantwoord vraag 2:
Wat zijn de voordelen of de nadelen?

Slide 11 - Open vraag

Stelling: 'plastische chirurgie moet verboden worden.'

Beantwoord vraag 3:
Wie zijn er bij de stelling betrokken? Is de verandering die bij de stelling komt goed of slecht voor die mensen?

Slide 12 - Open vraag

Welke 3 argumenten heb je nu dus?

Slide 13 - Open vraag

Hoe maak je een sterk argument?
Als je je argument goed kunt uitleggen, heb je een sterk argument. 

Dat uitleggen doe je door het nemen van deze 3 stappen: 
  1. Eerst zeg je wat het argument (A) is. 
  2. Dan leg je het argument uit (U). 
  3. Tot slot geef je een voorbeeld: bijvoorbeeld... (B). 

Ezelsbruggetje: AUB

Slide 14 - Tekstslide

Uitleg AUB 

Slide 15 - Tekstslide

Voorbeeld met stelling

Slide 16 - Tekstslide

Leg jouw voor- of tegenargument uit bij de stelling:
'Plastische chirurgie moet verboden worden.'

Slide 17 - Open vraag

Geef een voorbeeld bij jouw argument die hoort bij de stelling:
'Plastische chirurgie moet verboden worden.'

Slide 18 - Open vraag

Debat bekijken
Je gaat zo kijken naar het NK scholierendebat. 
Let op de volgende onderdelen en noteer ze: 
  1. Welke argumenten worden gebruikt? 
  2. Welke uitleg wordt gegeven? 
  3. Welke voorbeelden worden gegeven? 

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Wie heeft er volgens jou gewonnen?
De voorstanders of de tegenstanders?

Slide 21 - Open vraag

Waarom vind jij dat die groep gewonnen heeft?

Slide 22 - Open vraag

Opdracht/huiswerk
  • Je hebt nu vier artikelen voor jezelf verzameld. 
  • Als groepje heb je dus zestien (bij groep van vier) of twintig (bij groep van vijf) verschillende artikelen.
  • Je gaat nu volgens de drie vragen uit deze les argumenten formuleren bij jouw artikelen. ------> Minstens één argument per artikel.
De drie vragen die je daarbij gebruikt:
  1. Probleem: over welk probleem gaat de stelling? Waarom is dat erg?
  2. Voor- en nadelen: Wat zijn de voordelen of de nadelen?
  3. Betrokkenen en effect: Wie zijn er bij de stelling betrokken? Is de verandering die bij de stelling komt goed of slecht voor die mensen? 

Slide 23 - Tekstslide

Wat is argumenteren?

Slide 24 - Woordweb

Waaruit is een argument opgebouwd?

Slide 25 - Woordweb

Op deze manier leren vond ik:
Zeer leerzaam
Leerzaam
Neutraal
Saai
Niet leerzaam

Slide 26 - Poll

Wat ging goed deze les en wat kan de volgende les nog iets beter?

Slide 27 - Open vraag

Wat vond je fijn/goed aan deze les en/of wat kan de docent nog verbeteren?

Slide 28 - Open vraag