Naamvallen stappenplan (nieuw)

Stap 1


"Der Bademeister sieht (mijn) ______ Schwester im Schwimmbad."
A
Ja
B
Nee
1 / 25
volgende
Slide 1: Quizvraag
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Stap 1


"Der Bademeister sieht (mijn) ______ Schwester im Schwimmbad."
A
Ja
B
Nee

Slide 1 - Quizvraag


Ontleden 1

"Der Bademeister sieht (mijn) ______ Schwester im Schwimmbad."

Slide 2 - Open vraag


Ontleden 2

"Der Bademeister sieht (mijn) ______ Schwester im Schwimmbad."

Slide 3 - Open vraag

Is het onderwerp het deel van de zin waarbij iets ingevuld moet worden?


"Der Bademeister sieht (mijn) ______ Schwester im Schwimmbad."
A
Ja
B
Nee

Slide 4 - Quizvraag


Ontleden 3

"Der Bademeister sieht (mijn) ______ Schwester im Schwimmbad."

Slide 5 - Open vraag

Is het lijdend voorwerp het deel van de zin waarbij iets ingevuld moet worden?


"Der Bademeister sieht (mijn) ______ Schwester im Schwimmbad."
A
Ja
B
Nee

Slide 6 - Quizvraag

JA!
Ga terug naar het "hoofdstappenplan"

Gaat het om een persoonlijk voornaamwoord?

Slide 7 - Tekstslide

persoonlijk of bezittelijk?
Bezittelijk
Er staat altijd een zelfstandig naamwoord achter.

Persoonlijk
Er staat geen persoonlijk naamwoord achter.

Slide 8 - Tekstslide

Gaat het om een persoonlijk voornaamwoord?


"Der Bademeister sieht (mijn) ______ Schwester im Schwimmbad."
A
Ja
B
Nee

Slide 9 - Quizvraag

Geslacht?


"Der Bademeister sieht (mijn) ______ Schwester im Schwimmbad."
A
M
B
V
C
O
D
MV

Slide 10 - Quizvraag

Groep?


"Der Bademeister sieht (mijn) ______ Schwester im Schwimmbad."
A
der
B
ein

Slide 11 - Quizvraag

Alle informatie
ein-Gruppe + 1e naamval + vrouwelijk = e

Slide 12 - Tekstslide

Alle informatie
ein-Gruppe + 1e naamval + vrouwelijk = e

mein + e = meine

"Der Bademeister sieht meine Schwester im Schwimmbad."

Slide 13 - Tekstslide

Stap 1


"Ihr könnt (hem) ____ ein Buch geben"
A
Ja
B
Nee

Slide 14 - Quizvraag


Ontleden 1

"Ihr könnt (hem) ____ ein Buch geben"

Slide 15 - Open vraag


Ontleden 2

"Ihr könnt (hem) ____ ein Buch geben"

Slide 16 - Open vraag


Ontleden 3

"Ihr könnt (hem) ____ ein Buch geben"

Slide 17 - Open vraag


Ontleden 4

"Ihr könnt (hem) ____ ein Buch geben"

Slide 18 - Open vraag

Is het meewerkend voorwerp het deel van de zin waarbij iets ingevuld moet worden?


"Ihr könnt (hem) ____ ein Buch geben"
A
Ja
B
Nee

Slide 19 - Quizvraag

JA!
Ga terug naar het "hoofdstappenplan"

Gaat het om een persoonlijk voornaamwoord?

Slide 20 - Tekstslide

persoonlijk of bezittelijk?
Bezittelijk
Er staat altijd een zelfstandig naamwoord achter.

Persoonlijk
Er staat geen persoonlijk naamwoord achter.

Slide 21 - Tekstslide

Gaat het om een persoonlijk voornaamwoord?


"Ihr könnt (hem) ____ ein Buch geben"
A
Ja
B
Nee

Slide 22 - Quizvraag

Alle informatie
persoonlijk voornaamwoord + 3e naamval + hem = 

Slide 23 - Tekstslide

Alle informatie
persoonlijk voornaamwoord + 3e naamval + hem = ihm

"Ihr könnt ihm ein Buch geben."

Slide 24 - Tekstslide

Jetzt
  • Wiederholung Kapitel 6 (naamvallen)
  • Schreibaufgabe (Peppels)

Toetsweek
6 juli, lesuur 6
Lernliste D-N + N-D Kapitel 4
Grammatik: schema's + stappenplan
Sprachmittel Kapitel 4

Slide 25 - Tekstslide