H3 Trabitour ed.4.1 K2 Grammatik E 18,19,20

Lernziele
  • Du kannst Satzteile unterscheiden;
  • Du kannst Subjekte / Objekte zu einem Fall einordnen;
  • Du kennst einige Körperteile. 
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Lernziele
  • Du kannst Satzteile unterscheiden;
  • Du kannst Subjekte / Objekte zu einem Fall einordnen;
  • Du kennst einige Körperteile. 

Slide 1 - Tekstslide

Hausaufgaben Dienstag 

  • Lernen: Wörter D+F
  • Machen: Aufg. 1, S. 268 
  • Machen: Arbeitsblatt Körperteile

Slide 2 - Tekstslide

Planung heute
  • Quiz: Wörter B + grammatik C
  • Instruktion: Fälle
  • Aufgabe: 18,19,20 (S. 64)
  • Wortschatz: Video

Slide 3 - Tekstslide

Klassenregeln
Schrijf over en vertaal
  • de dorst
  • het vlees
  • bezig zijn met
  • schoon
  • drinken


  • unbedingt
  • der Keks
  • tatsächlich
  • der Durst
  • das Fleisch
  • beschäftigt sein mit
  • sauber
  • trinken


  • absoluut (zonder twijfel)
  • het koekje
  • daadwerkelijk, inderdaad
Klaar?
Aufg. 1 S.268

hij = 1e
aan hem = 3e
voor hem = 3e
hem = 4e

Slide 4 - Tekstslide

Wat was het thema van de luisteropdracht in het huiswerk?
A
oren
B
benen
C
ellebogen
D
tanden

Slide 5 - Quizvraag

Noem de vier duitse bepaalde lidwoorden

Schrijf ze onder elkaar

Slide 6 - Open vraag

Sleep de persoonlijk voornaamwoorden naar de juiste plek
ik
jij
hij
zij
het
men
wij
jullie
zij
U
ich
du
er
sie
es
sie (mv)
ihr
wir
Sie
man

Slide 7 - Sleepvraag

Sleep het juiste bezittelijk voornaamwoord naar de juiste vertaling
mijn
jouw
zijn
haar
zijn (o)
onze
jullie
hun
Uw
mein
dein
sein
ihr (v)
sein (o)
ihr(mv)
euer
unser
Ihr

Slide 8 - Sleepvraag

Sleep de naamvallen naar het juiste zinsdeel
NL: Onderwerp
DE: Nominativ
NL: Meew. Voorwerp
DE: Dativ
NL: Lijdend voorwerp
DE: Akkusativ
1e naamval
3e naamval
4e naamval

Slide 9 - Sleepvraag

Wat is juist?

Ik geef de kat zijn brokken.

A
ik = mvw de kat = ow zijn brokken = lvw
B
ik = ow de kat = mvw zijn brokken = lvw
C
ik = ow de kat = lvw zijn brokken = mvw
D
ik = lvw de kat = ow zijn brokken = mvw

Slide 10 - Quizvraag


  • 2

  • 3

  • 4

  • der
  • ein-
  • dem
  • einem
  • den
  • einen
m
v
o
mv
  • die
  • eine
  • der
  • einer
  • die
  • eine
  • das
  • ein-
  • dem
  • einem
  • das
  • ein-
  • die
  • eine
  • den +n
  • einen +n
  • die
  • eine

Slide 11 - Tekstslide

Was ist richtig?

Die Kellner schenken den Gästen den Wein ein.
A
die Kellner = ow den Gästen = mvw den Wein = lvw
B
die Kellner = lwv den Gästen = ow den Wein = mvw
C
die Kellner = lwv den Gästen = mvw den Wein = ow
D
die Kellner = ow den Gästen = lvw den Wein = mvw

Slide 12 - Quizvraag

Wähle den richtigen Artikel:

Ich gebe d___ Mann (m) das Bier.
A
das
B
der
C
dem
D
die

Slide 13 - Quizvraag

Klassenregeln
Aufgabe 18 + weitere Aufgaben
  • Seite 64
  • Wähle die richtige Form des Possesivpronomens (viel ein-Gruppe)

  • Fertig? Drücke auf die Taste ->
  • Mache die Aufgaben (2x) und liefere jeweils die zweite Screenshots ein. 
  • Kontrolliere 

Slide 14 - Tekstslide

Liefer dein Screenshot von der 1. Aufgabe ein

Slide 15 - Open vraag

Liefer dein Screenshot von der 2. Aufgabe ein

Slide 16 - Open vraag

De eerste naamval is het lijdend voorwerp
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quizvraag

De derde naamval is het meewerkend voorwerp.
A
juist
B
onjuist

Slide 18 - Quizvraag

Wähle die richtige Antwort.

Wir haben d____ Menschen (mv) nicht gesehen.
A
dem
B
den
C
der
D
die

Slide 19 - Quizvraag