zwemdiploma

wat is een verwijswoord?
1 / 15
volgende
Slide 1: Woordweb
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

wat is een verwijswoord?

Slide 1 - Woordweb




Weet je het nog? Een verwijswoord
verwijst naar een ander woord. In veel zinnen in de tekst staan
verwijswoorden.

Bijvoorbeeld: hij, zij, ze, het,
haar, hem, hun, die, dat, er, daar, dan.

Op de plaats van het verwijswoord kun je altijd een ander woord of een

groepje woorden invullen.


Slide 2 - Tekstslide


Een verwijswoord
verwijst meestal naar een woord dat eerder in de tekst staat.

Vaak staat dat woord in de vorige zin. Maar soms moet je nog een stukje

verder teruglezen.

Heel soms staat het in de zin erna of nog verder in de tekst. Dan moet

je juist een stukje verder lezen.

Slide 3 - Tekstslide

opdracht

lees de tekst

onderstreep verwijswoorden!


Slide 4 - Tekstslide

5. In regel 12-13 staat: Hij reikte in 1995 ook het 5 miljoenste zwemdiploma uit.
Naar wie of wat verwijst Hij?
A
A. naar het zwemdiploma in regel 8-9
B
B. naar Pieter van Vollenhoven in regel 11-12
C
C. naar koning Willem-Alexander in regel 12

Slide 5 - Quizvraag

6. In regel 14 staat: Het zou voor ieder kind in Nederland verplicht moeten zijn.
Wat wordt bedoeld met Het?
A
A. het halen van een zwemdiploma
B
B. het houden van een korte toespraak
C
C. het uitreiken van het 5 miljoenste zwemdiploma

Slide 6 - Quizvraag

7. In regel 19 staat: Alle kinderen moeten vanaf dat jaar hetzelfde kunnen om hun zwemdiploma te halen.
Naar wie of wat verwijst hun?
A
A. naar zwemdiploma’s in regel 16
B
B. naar alle kinderen in regel 19
C
C. naar drie losse diploma’s in regel 20

Slide 7 - Quizvraag

8. In regel 20 staat: Dat bestaat uit drie losse diploma’s.
Wat wordt bedoeld met Dat?

Slide 8 - Open vraag

9. In regel 27 staat: Die zijn strenger dan de oude regels.
Wie of wat wordt bedoeld met Die?

Slide 9 - Open vraag

In een tekst staan
heel veel zinnen. Dat zijn niet zomaar losse zinnen. De zinnen hebben iets met
elkaar te maken. Er zijn verbanden
tussen de zinnen.


Er zijn speciale woorden waaraan je kunt zien dat er een verband is. Deze speciale woorden noem
je signaalwoorden.


De signaalwoorden zeggen je:

Let op! Er komt nu
een verband aan.

Als je weet welk verband er tussen zinnen is, begrijp je de tekst beter.



 



_______________________________________________________________



 



In de tekst over het 15 miljoenste zwemdiploma staan een
paar opsommingen. Er worden dan een paar
dingen genoemd die bij elkaar horen.



 



Hoe zie je dat er
een opsomming wordt gegeven?



Dat kun je zien aan
de volgende signaalwoorden: en, ook, verder, bovendien, niet alleen
  maar ook …



 



Bijvoorbeeld: Dat bestaat uit drie losse diploma’s: A, B en C.





Het signaalwoord en vertelt je dat er meer dan één
diploma is en welke diploma’s het zijn. Er is diploma A, diploma B en ook
diploma C.





Slide 10 - Tekstslide



In de tekst over het 15 miljoenste zwemdiploma staan een
paar opsommingen. Er worden dan een paar
dingen genoemd die bij elkaar horen.



 



Hoe zie je dat er
een opsomming wordt gegeven?



Dat kun je zien aan
de volgende signaalwoorden: en, ook, verder, bovendien, niet alleen
…  maar ook …



 



Bijvoorbeeld: D

In de tekst over het 15 miljoenste zwemdiploma staan een
paar opsommingen. Er worden dan een paar
dingen genoemd die bij elkaar horen.



 



Hoe zie je dat er
een opsomming wordt gegeven?



Dat kun je zien aan
de volgende signaalwoorden: en, ook, verder, bovendien, niet alleen
…  maar ook …



 



Bijvoorbeeld: Dat bestaat uit drie losse diploma’s: A, B en C.



 



Het signaalwoord en vertelt je dat er meer dan één
diploma is en welke diploma’s het zijn. Er is diploma A, diploma B en ook
diploma C.



at bestaat uit drie losse diploma’s: A, B en C.



 



Het signaalwoord en vertelt je dat er meer dan één
diploma is en welke diploma’s het zijn. Er is diploma A, diploma B en ook
diploma C.




Slide 11 - Tekstslide

Lees de inleiding van de tekst nog eens. Aan welk signaalwoord kun je zien dat er een opsomming wordt gegeven van wat er op 7 december gebeurde?
A
A. aan het woord toen in regel 2
B
B. aan het woord want in regel 3
C
C. aan het woord ook in regel 4

Slide 12 - Quizvraag

In regel 34-36 staat: Kinderen werden met die haak aan het hun arm het diepe in getrokken. Ook kreeg je vroeger vaak les in grote groepen. En de les was vaak in het buitenbad. Je hoefde ook minder te kunnen.
Wat voor opsomming is dit?

A
een opsomming van dingen die bij de nieuwste regels voor zwemdiploma’s horen
B
een opsomming van dingen die bij de zwemles van vroeger horen
C
een opsomming van dingen die bij het zwemmen in Nederland horen

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Link

Opdracht:

Maak opdracht 2 t/m 4 op je werkblad!



Succes!

Slide 15 - Tekstslide