Taal in je beroep

Tekstbegrip: waarom?
1 / 12
volgende
Slide 1: Woordweb
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Tekstbegrip: waarom?

Slide 1 - Woordweb

Ingewikkelde zinnen
“ De architectuur van Architectenbureau X overstijgt het afbakenen van de ruimte, waarbij het abstract technisch niveau een uitermate functioneel antwoord vormt op het in nauw overleg met de opdrachtgever en gebruiker opgestelde programma van eisen, waarbij deze ruimten een duidelijke identiteit aannemen. De binnen het bureau aanwezige uitgebreide kennis van bouwtechniek, bouwfysica, installatietechniek, constructie, bouwproducten, bouwmaterialen en kostenbeheersing, wordt ingezet om te komen tot een bouwtechnisch optimaal resultaat met een zo behaaglijk mogelijk binnenklimaat, waarbij naast de praktische aspecten de esthetiek een grote rol speelt. Betekenisvolle plekken waarmee de mens zich kan associëren, waarop hij kan terugvallen en waaraan hij zijn omgeving kan relateren.”

Slide 2 - Tekstslide

Mooie nietszeggende zinnen...
A
verduidelijken je boodschap
B
versterken je boodschap
C
verzwakken je boodschap
D
verzwijgen je boodschap

Slide 3 - Quizvraag

Doel en planning
TAALDOELEN:
Je leert:
- de betekenis van een aantal woorden
- de opbouw van een tekst

Slide 4 - Tekstslide

Planning
  1. Het doel aan van de les: het begrijpen van teksten
  2. Klassikaal: tekst lezen
  3. Moeilijke woorden: betekenisonderhandeling
  4. Drie groepen met groepsregels

Groep 1: 10 vetgedrukte woorden bespreken en omschrijven.

Groep 2: 10 niet vetgedrukte woorden bespreken en omschrijven
.

Groep 3: 10 vetgedrukte woorden > verzin 10 nieuwe woorden die minimaal drie dezelfde letters als de vetgedrukte woorden in zich hebben
.

Slide 5 - Tekstslide

Planning
Per groep: 1 gespreksleider, twee sprekers presentatie (iedereen komt aan de beurt)

Samenwerken in groepjes: 10 minuten

Presenteren: ongeveer twee minuten per groep




Hebben we het leerdoel behaald?
Evaluatie
Huiswerk: Teams (Wikiwijs)

Slide 6 - Tekstslide

Elektriciteit, spanning, stroom en weerstand
Als je aan het werk gaat met elektriciteit, krijg je te maken met stroom, spanning en weerstand. Maar wat is dit eigenlijk?

Elektriciteit
We hebben elke dag met elektriciteit te maken. Denk maar aan het opladen van je telefoon of de lamp die je ‘s avonds aandoet. Maar wat is elektriciteit?

Elektriciteit is een manier om energie over te brengen. Energie kun je halen uit energiebronnen.

Er zijn verschillende energiebronnen:
  • Fossiele energiebronnen. Denk bijvoorbeeld aan steenkool, aardolie en aardgas. 
  • Duurzame energiebronnen. Zoals waterkracht, windenergie en zonne-energie.

Slide 7 - Tekstslide

Hoe ontstaat elektriciteit?
In elke stof zitten elektronen. Dit zijn heel kleine deeltjes. Ze zijn zó klein dat je ze niet kunt zien. Als je een energiebron aansluit op een apparaat, gaan de elektronen zich verplaatsen. Er ontstaat dan een elektrische stroom. Door de elektrische stroom kan een lamp bijvoorbeeld gaan branden.

Normaal gesproken staan elektronen stil. Om een elektrische stroom te krijgen, moeten de elektronen in beweging worden gebracht. Je hebt daarom iets nodig wat de elektronen in beweging duwt. Je hebt een energiebron nodig, bijvoorbeeld een batterij.


Slide 8 - Tekstslide

Stroom en spanning
Hoe sneller de elektronen bewegen, hoe meer stroom er is. We gebruiken hier het woord stroomsterkte voor. Stroomsterkte meten we in Ampère. We berekenen dan hoeveel elektronen er per seconde door de stroomdraad bewegen. Voor het meten van de stroomsterkte gebruik je multimeter of een ampèremeter.

Als er een stroom gaat lopen, komen de elektronen in beweging. De elektronen lopen door de stroomdraad van het stopcontact naar de lamp. Alle elektronen dragen spanning met zich mee. Als de elektronen bij de lamp zijn, geven ze hun spanning af. Hierdoor kan de lamp gaan branden. De elektronen gaan nu weer terug naar het stopcontact. Daar krijgen ze weer nieuwe spanning mee.

Slide 9 - Tekstslide

Elektrische spanning (U) wordt gemeten in Volt. Volt wordt ook wel voltage genoemd. Spanning komt van een spanningsbron. Bekende spanningsbronnen zijn:
• Stopcontact
• Batterij
• Accu
• Generator

Een spanningsbron kan leeg raken. Als een batterij bijvoorbeeld al zijn spanning heeft afgegeven, is de batterij leeg. De spanningsbron kan dan geen nieuwe spanning meer meegeven aan de elektronen.


Slide 10 - Tekstslide

Het stopcontact is een veelgebruikte spanningsbron. In Nederland staat er een spanning van 230 Volt op het stopcontact. Als je niets op het stopcontact aansluit, gebeurt er niks. Maar als je wel iets op het stopcontact aansluit, zoals een lamp, gaat er een stroom lopen.

De elektrische spanning wordt gemeten met een multimeter of voltmeter. Deze meter bepaalt het verschil tussen twee punten in een systeem.

Slide 11 - Tekstslide

Weerstand
In de ene draad kunnen elektronen zich sneller verplaatsen dan in de andere draad. Dit heeft te maken met het materiaal waar de draad van gemaakt is. Een materiaal kan namelijk voor weerstand zorgen. Weerstand maakt het voor de elektronen moeilijker om zich te bewegen. Daarom geldt: hoe lager de weerstand, hoe makkelijker er een stroom kan lopen door het materiaal. Weerstand wordt uitgedrukt in ohm (Ω).

Slide 12 - Tekstslide