Rechtseconomie 7-8-10

Noem de functies van het eigendomsrecht
A
Bevoegdheidsfunctie Opbrengstfunctie
B
Informatiefunctie Stimuleringsfunctie
1 / 32
volgende
Slide 1: Quizvraag
Algemene RechtsleerUniversity

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Noem de functies van het eigendomsrecht
A
Bevoegdheidsfunctie Opbrengstfunctie
B
Informatiefunctie Stimuleringsfunctie

Slide 1 - Quizvraag

Van onze vrienden bij Wikipedia
Een eigendomsrecht is de exclusieve bevoegdheid om te bepalen hoe een bestaansmiddel wordt gebruikt (usus of ius utendi), het recht op de opbrengst die ermee wordt behaald (fructus of ius fruendi), het recht het gebruik en de opbrengst aan een ander te ontzeggen en het recht om het te beschikken (abusus of ius abutendi). 

Slide 2 - Tekstslide

Informatiefunctie: prijzen bij overdracht geven de beste informatie omtrent individuele preferenties
A
Ja joh
B
Neejj

Slide 3 - Quizvraag

Uit mijn notes
Prijzen bij overdracht: je koopt iets niet als je de waarde er niet voor wilde geven. Er is ook geen sprake van verkoop als het voor de verkoper niet interessant is. Wat iemand uiteindelijk bereid is om uit te geven geeft een goed beeld. Als de prijs niet interessant genoeg is, zie je dat winkeliers korting geven. 

Slide 4 - Tekstslide

Wat wordt er bedoelt met tragedy of the commons

Slide 5 - Open vraag

Uit de slides
Tragedy of the commons: voor iedr individu is het weiden van een extra koe een verbetering, maar dit leidt tot een collectieve ramp (overconsumptie --> overbegrazing)
10 boeren - 10 koeien - 1000 per stuk (10000 totaal)
10 boeren - 11 koeien - 900 per stuk (9900 totaal)
10 boeren - 20 koeien - 150 per stuk (3000 totaal) 
* Elke boer heeft individuele prikkel extra koe te weiden ook al is het totale effect negatief!

Slide 6 - Tekstslide

Een oplossing voor tragedy of the commons is
A
Minder boeren
B
Minder koeien
C
Individuele eigendomsrechten
D
Communisme

Slide 7 - Quizvraag

Uit de slides
  • Land kan in 10 gelijke stukken worden verdeeld met genoeg gras voor 1 koe 
  • 2 koeien op 1 stuk land = 150 per stuk opbrengst (300 totaal)
  • maar: 1 koe brengt 1000 op
  • Resultaat: boer plaatst geen extra koe op zijn land

Slide 8 - Tekstslide

Voortbordurend op de vorige slide: Wat is een andere mogelijke oplossing?
A
1 boer wordt eigenaar van het hele land, optimaal aantal van 10 koeien weiden
B
1 boer wordt eigenaar van alle koeien, optimaal aantal altijd bereikt

Slide 9 - Quizvraag

Uit de slides
In de praktijk zijn de probleme beperkt in homogene, gesloten gemeenschap. Hoe dan? 

Slide 10 - Tekstslide

Geef twee opties hoe aan tragedy of commons gerelateerde problemen in de praktijk worden beperkt in homogene, gesloten gemeenschappen:

Slide 11 - Open vraag

Over oplossingen gesproken... welk probleem doet zich voor bij de afbakening van individuele rechten?

Slide 12 - Open vraag

De problematiek van de anti-commons houdt in dat teveel mensen zeggenschap hebben, meerdere eigenaren kunnen anderen uitsluiten, waardoor onderinvestering ontstaat
A
Tuurlijk is het gestelde juist
B
Nee, koekwaus!

Slide 13 - Quizvraag

Uit de slides
Anti-commons voorbeeld: onverdeelde boedels als erfgenamen het over verkoop niet eens kunnen worden, terwijl zij allemaal een vetorecht hebben

Slide 14 - Tekstslide

Geef de definitie van collectieve goederen

Slide 15 - Open vraag

Voorbeelden van collectieve goederen

Slide 16 - Woordweb

Criteria voor collectieve goederen zijn:
A
- Uitsluitbaarheid - Voldoende door de markt tot stand gebracht
B
- Non-rivaliteit - Onvoldoende door de markt tot stand gebracht

Slide 17 - Quizvraag

Antwoord A van de vorige vraag
is natuurlijk de definitie van het tegenovergestelde van collectieve goederen, namelijk individuele goederen
(goederen waarvoor wel uitsluitbaarheid en rivaliteit geldt, voor als je antwoord A niet meer wist)

Slide 18 - Tekstslide

Tussenvormen
Er zijn ook tussenvormen van collectieve goederen!

Slide 19 - Tekstslide

Noem de twee tussenvormen hier!

Slide 20 - Open vraag

Common pool
A
Geen uitsluitbaarheid, wel rivaliteit
B
Wel uitsluitbaarheid, geen rivaliteit

Slide 21 - Quizvraag

Voorbeeld common pool:
Ocean bij overbevissing

Slide 22 - Tekstslide

Clubgoed
A
Wel uitsluitbaarheid, geen rivaliteit
B
Geen uitsluitbaarheid, wel rivaliteit

Slide 23 - Quizvraag

Voorbeeld clubgoed
Bij een club kunnen niet-leden worden uitgesloten, zolang capaciteit voldoende is --> nieuwe leden welkom 
Ander voorbeeld: tolbrug

Slide 24 - Tekstslide

Collectieve goederen en overheid
Voor collectieve goederen is het uitgangspunt dat een voorziening door de overheid
nodig is

Slide 25 - Tekstslide

Is dat altijd zo in het kader van veiligheid? Dit wordt vaak genoemd als collectief goed waarvoor de overheid moet zorgen.
A
Nee. Er is niet aanhoudend non-rivaliteit of niet-uitsluitbaarheid en individuele preferenties kunnen verschillen.
B
Ja. Veiligheid is cruciaal in een goed werkende samenleving. Daarvoor zijn de door de overheid aangewezen instanties zoals politie en recherche verantwoordelijk.

Slide 26 - Quizvraag

Uit de slides
Er is niet immer non-rivaliteit of niet-uistluitbaarheid: 
  • Uitsluitbaarheid: sommige buurten kunnen meer bescherming krijgen dan anderen 
  • Rivaliteit: politie moet keuzes maken omtrent bescherming en vervolging, beschermt wellicht de ene wijk liever dan de andere

Slide 27 - Tekstslide

Maar ook!
Individuele preferenties kunnen verschillen
  • Personen verschillen in risicohouding 
  • Personen lopen verschillende risico's 
  • En verschillen dus in hun bereiheid voor veiligheid te betalen

Slide 28 - Tekstslide

Conflictenrecht is:

Slide 29 - Open vraag

Wat is marktfalen?
A
Het achterblijven van het gewenste resultaat
B
Elke afwijking van volkomen concurrentie.

Slide 30 - Quizvraag

Wat wordt bedoelt met de voting paradox?

Slide 31 - Open vraag

Alignment hypothesis is

Slide 32 - Open vraag