In deze les zitten 53 slides, met interactieve quiz en tekstslides.
Lesduur is: 80 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Taking the register (roll call)
Learning goals
Test test
Exit ticket
Homework
Slide 3 - Tekstslide
At the end of this lesson you should know your strengts and weaknesses
Slide 4 - Tekstslide
notebook pen
and pencil
Slide 5 - Tekstslide
one / ones
Slide 6 - Tekstslide
one / ones
Gebruik:
One en ones worden in het Engels gebruikt, zodat je woorden niet onnodig hoeft te herhalen in een zin. In plaats van het zelfstandig naamwoord schrijf je dan one of ones.
One:
Enkelvoud
Ones:
Meervoud
Voorbeelden:
That man is the one who robbed me.
Those dogs are the ones that bit me.
Slide 7 - Tekstslide
present continuous
Slide 8 - Tekstslide
present simple
present continuous
duurvorm
Gebruik:
Gebeurtenissen die nu ...
... bezig ...
... aan de gang zijn
irritatie / ergernis
Vorm:
to be + werkwoord+ ing
Slide 9 - Tekstslide
present simple
present continuous
duurvorm
Gebruik:
Gebeurtenissen die nu ...
... bezig ...
... aan de gang zijn
irritatie / ergernis
Vorm:
to be + werkwoord+ ing
Bevestigend (+)
Ontkennend(-)
Vragend (?)
I am ('m) working
I am not working
Am I working?
You are ('re) working
You are not (aren't) working
Are you working?
He / She / It is ('s) working
He / She / It is not (isn't) working
Is he / she /it working?
We are ('re) working
We are not (aren't) working
Are we working?
You are ('re) working
You are not (aren't) working
Are you working?
They are ('re) working
They are not (aren't) working
Are they working?
Slide 10 - Tekstslide
wh-woorden
Slide 11 - Tekstslide
Vragende voornaamwoorden
Gebruik: Vragen om meer informatie
who = wie (persoon)
what = wat (ding / onbeperkt)
why = waarom (reden)
which = welke (ding / beperkt)
when = wanneer (tijd)
how = hoe (manier)
where = waar (plaats)
whose = bezit
WHOSE
Slide 12 - Tekstslide
present continuous
Slide 13 - Tekstslide
present simple
present simple
tegenwoordige tijd
Gebruik:
Gebeurtenissen die ...
... altijd ...
... nooit ...
... regelmatig plaatsvinden
Feiten en gewoontes.
Vorm bevestigende zinnen:
hele werkwoord
he/she/it > hele werkwoord+s
he/she/it > werkwoord+s-klank of o > +es)
he/she/it > medeklinker+y > +ies
Vorm ontkennende zinnen:
don't + hele werkwoord
he/she/it > doesn't + hele werkwoord
Vorm vragende zinnen:
Do + hele werkwoorde
he/she/it > Does + hele werkwoord
Slide 14 - Tekstslide
Bevestigend (+)
hele w.w. (he/she/it = w.w.+s)
Ontkennend(-)
Do + w.w. (he/she/it = does + w.w.)
Vragend (?)
don't + w.w. (he/she/it = doesn't + w.w)
I work hard.
I don't work hard.
Do I work hard?
You work hard.
You don't work hard.
Do you work hard?
He works hard
He doesn't work hard.
Does he work hard?
She works hard.
She doesn't work hard.
Does she work hard?
It works hard.
It doesn't work hard.
Does it work hard?
We work hard.
We don't work hard.
Do we work hard?
You work hard.
You don't work hard.
Do you work hard?
They work hard.
They don't work hard.
Do they work hard?
present simple
tegenwoordige tijd
Slide 15 - Tekstslide
must - mustn't
Slide 16 - Tekstslide
must - mustn't
moeten
Gebruik:
must = moeten
mustn't = niet moeten / mogen
Vorm:
must + hele werkwoord
mustn't + hele werkwoord
Voorbeelden:
I must do my homework.
You must eat healthy.
She mustn't lie.
They mustn't smoke cigarettes.
Slide 17 - Tekstslide
wordorder
Slide 18 - Tekstslide
wordorder
woordvolgorde
Gebruik:
woordvolgorde van Engelse zinnen
Engelse zinnen hebben een andere volgorde dan Nederlandse zinnen
Vorm:
Wie?
Doet wat?
Met wie of wat?
Waar?
Wanneer?
Voorbeelden:
Wiedoetwat met wie/watwaarwanneer
Onderwerpw.w.lijdend v.w.plaatstijd
Mister Sebeleatssalmon at home in the morning.
Let op: Plaats komt voor tijd!
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Test-test
Vandaag gaan we aan de slag met een oefentoets om te kijken wat je al weet en wat je nog (extra) goed moet leren.
Het is belangrijk dat je de proeftoets maakt als een echte toets, dus zonder in je boek of aantekeningen te kijken.
Je hebt 60 minuten de tijd.
Je krijgt hier geen echt cijfer voor, wel kun je kijken welk cijfer je gehaald zou hebben als dit een echte toets was.
Slide 21 - Tekstslide
Tips
Lees eerst de toets helemaal door.
Lees goed wat je moet doen.
Begin bij de oefeningen die makkelijk voor je zijn.
Denk na voordat je het antwoord opschrijft.
Schrijf altijd iets op.
Slide 22 - Tekstslide
Als je klaar bent ...
... kijk je goed of je overal een antwoord hebt staan.
... controleer je de antwoorden.
... blijf je stil totdat iedereen klaar is.
... kun je op msebel.nl extra oefenen met de onderdelen die je (nog) lastig vond.
... kun je extra uitlegfilmpjes bekijken op msebel.nl.
... mag je iets voor een ander vak doen.
... kun je ook een boek lezen.
... log je alvast in op LessonUp.
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Tekstslide
AWords (8 punten)
1 punt per goed antwoord, 0,5 punt bij spelfouten
1. heel/volledig
2. rotonde
Slide 25 - Tekstslide
AWords (8 punten)
1 punt per goed antwoord, 0,5 punt bij spelfouten
3. statue
4. promise
5. locked
6. pocket money
Slide 26 - Tekstslide
AWords (8 punten)
1 punt per goed antwoord, 0,5 punt bij spelfouten
Examples:
7. I travel a lot on the Underground.
8. The public transport in my town consists of trains, buses and taxis.
Slide 27 - Tekstslide
Slide 28 - Tekstslide
BWords (8 punten)
1 punt per goed antwoord, 0,5 punt bij spelfouten
1. (to) discover
2. in front of
Slide 29 - Tekstslide
B Words (8 punten)
1 punt per goed antwoord, 0,5 punt bij spelfouten
3. entry
4. directions
5. forest
6. pitch
Slide 30 - Tekstslide
BWords (8 punten)
1 punt per goed antwoord
7. fence, dit heeft niks met vervoer of verkeer te maken.
8. lane , het is de enige plek die buiten is. De andere woorden zijn gebouwen.
Slide 31 - Tekstslide
Slide 32 - Tekstslide
CGrammar (7 punten)
1 punt per goed antwoord
1. ones
2. one
3. ones
4. ones
5. one
6. ones
7. one
Slide 33 - Tekstslide
Slide 34 - Tekstslide
DGrammar (7 punten)
1 punt per goed antwoord
1. A
Slide 35 - Tekstslide
DGrammar (7 punten)
1 punt per goed antwoord
2. Is Kai sliding down the hill?
3. Is Mike getting the drinks for all of us?
4. Are you talking about the exhibition? Thatโs interesting!
5. Petrus and Phyllis are not here. They are visiting their uncle in Paris.
6. I am buying some chocolates for a friend.
7. No, Tim isnโt / is not leaving. He is going to play the piano for us!
Slide 36 - Tekstslide
Slide 37 - Tekstslide
EGrammar (6 punten)
1 punt per goed antwoord
1. must
2. mustn't
3. mustn't
4. must
5. mustn't
6. mustn't
Slide 38 - Tekstslide
Slide 39 - Tekstslide
FGrammar (3 punten)
1 punt per goed antwoord
1. Carry and Joyce went to Paris last week.
2. Mike and Simone are going to meet us in the park after dinner.
3. We are going to have a lot of fun at the party tonight.
Slide 40 - Tekstslide
Slide 41 - Tekstslide
GGrammar (5 punten)
1. Where does Bobby like to swim?
2. What is a funny trick?
3. Which dog is ill?
4. Why is Sandy late?
5. How do Ed and Elise make great pizzas?
Slide 42 - Tekstslide
Slide 43 - Tekstslide
HGrammar (6 punten)
1. Our dogs don't like dog food.
2. Does your brother have a boyfriend?
3. Bilal plays football on Saturdays.
4. Mister Sebel doesn't laugh at my jokes, ...
5. Brian and Melania always go out on Fridays.
6. Do your aunt and uncle buy their groceries online?
Slide 44 - Tekstslide
Slide 45 - Tekstslide
Reading (10 punten)
1. b. Engeland
2. Het past bij hem.
3. c. zelfs het getoeter van de autoโs
4. c. met het vliegtuig
5. c. Clarisse krijgt geen reis naar New York, ze was aan het dromen.
Slide 46 - Tekstslide
Slide 47 - Tekstslide
Normering
Totaal = 60 punten
40 punten = 6,0
Slide 48 - Tekstslide
Exit ticket
Welk cijfer heb je gehaald?
(zonder komma > 7,5 = 75)
Slide 49 - Poll
Slide 50 - Tekstslide
Flexuur Engels
Heb je nog vragen of vind je het fijn om nog wat extra uitleg te krijgen of extra te oefenen?
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.