1V 3.2 Zien dl2

3.2 Zien dl2
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

3.2 Zien dl2

Slide 1 - Tekstslide

Plattegrond
Ondersteuning/ Herhaling (route A)
Regulier (route B)
Zelfstandig/ Verdieping (route C)

Slide 2 - Tekstslide

Deze les:
- Herhalen bouw oog
- Quiz 3.2 dl1
- Uitleg 3.2 dl2 Zien
- Opdrachten

Slide 3 - Tekstslide

Harde oogrok
Netvlies
gele vlek
Oogzenuw
Blinde vlek
Glasachtig lichaam
Vaatvlies
Oogspier
Lens
Hoornvlies
Iris
timer
3:00

Slide 4 - Tekstslide

Lens
Pupil
Iris
Hoornvlies

Harde oogvlies
Vaatvlies
Netvlies
Glasachtig lichaam
Oogzenuw
Oogspier

Slide 5 - Sleepvraag

In welke laag liggen de zintuigcellen van een oog?
A
In het vaatvlies
B
In het netvlies
C
In het harde oogvlies

Slide 6 - Quizvraag

Hoe noemen we nummer 3?
A
pupil
B
iris
C
harde oogvlies
D
glasachtig lichaam

Slide 7 - Quizvraag

Het oog bestaat uit de volgende lagen:
A
harde oogvlies
B
harde oogvlies/vaatvlies/netvlies
C
harde oogvlies/netvlies
D
harde oogvlies/vaatvlies

Slide 8 - Quizvraag

De buitenste laag van je oog heet
A
Vaatvlies
B
Harde oogvlies
C
Netvlies
D
Pupil

Slide 9 - Quizvraag

De oogspieren zitten vast aan het harde oogvlies.
A
juist
B
niet juist

Slide 10 - Quizvraag

Hoe heet onderdeel 10
A
De Iris
B
De Lens
C
De Pupil
D
Het harde oogvlies

Slide 11 - Quizvraag

Nummer 2 is
A
de lens
B
de pupil
C
het harde oogvlies
D
het hoornvlies

Slide 12 - Quizvraag

Hoe noem je het groter en kleiner worden van de pupil?
(tip: dit gaat vanzelf)
A
Oogreflex
B
Pupilreflex
C
Accomoderen
D
Accomodatiereflex

Slide 13 - Quizvraag

Hoe noemen we nummer 2?
A
pupil
B
iris
C
harde oogvlies
D
glasachtig lichaam

Slide 14 - Quizvraag

Welk gedeelte van het harde oogvlies is doorzichtig?
A
Hoornvlies
B
Pupil
C
Vaatvlies
D
Netvlies

Slide 15 - Quizvraag

Welke onderdeel beschermt het oog doordat het zo stevig is.
A
Pupil
B
Harde oogvlies
C
Iris
D
Netvlies

Slide 16 - Quizvraag

Het hoornvlies is een deel van het ........
A
netvlies
B
harde oogvlies

Slide 17 - Quizvraag

Het witte gedeelte van het oog heet...
A
het harde oogvlies
B
het hoornvlies
C
het netvlies
D
de pupil

Slide 18 - Quizvraag

Hoe heten de zintuigcellen van het oog?
A
staafjes en kegeltjes
B
haakjes en oogjes
C
vegertjes en blikjes
D
pionnen en balletjes

Slide 19 - Quizvraag

Pietertje loopt in de schemering. Welke zintuigcellen werken?
A
Kegeltjes en staafjes
B
alleen de kegeltjes
C
alleen de staafjes
D
geen kegeltjes en geen staafjes

Slide 20 - Quizvraag

Op het netvlies zitten staafjes en kegeltjes. Wat nemen deze waar?

A
Kegeltjes nemen kleuren waar, staafjes licht
B
Kegeltjes nemen 'normaal' licht waar, staafjes kleuren

Slide 21 - Quizvraag

In welk onderdeel van het oog komt licht binnen?
A
Iris
B
Pupil
C
Netvlies
D
Staafjes en kegeltjes

Slide 22 - Quizvraag

De gele vlek is de plaats waar...
A
De verhouding kegeltjes en staafjes gelijk zijn zodat je een helder beeld hebt
B
de meeste staafjes zitten en waar je dus het best contouren kan zien
C
de meeste kegeltjes zitten en waar je dus het best kleur kan zien
D
de plaats waar geen kegeltjes en geen staafjes zijn, je ziet dan vooral geel

Slide 23 - Quizvraag

Je neemt kleuren waar met je
A
Kegeltjes
B
Staafjes

Slide 24 - Quizvraag

In een donkere kamer werken je
A
Kegeltjes
B
Staafjes

Slide 25 - Quizvraag

In de gele vlek liggen alleen
A
Kegeltjes
B
Staafjes

Slide 26 - Quizvraag

De rest van het netvlies zitten vooral
A
Kegeltjes
B
Staafjes

Slide 27 - Quizvraag

De kringspieren in je iris trekken samen. Wat is er aan de hand?
A
Het is donker en je pupil is klein
B
Het is donker en je pupil is groot
C
Het is licht en je pupil is klein
D
Het is licht en je pupil is groot

Slide 28 - Quizvraag

De lengtespieren in je iris trekken samen. Wat is er aan de hand?
A
Het is donker en je pupil is klein
B
Het is donker en je pupil is groot
C
Het is licht en je pupil is klein
D
Het is licht en je pupil is groot

Slide 29 - Quizvraag

3.2 Leerdoelen
- Je kunt de delen van je oog benoemen en van ieder deel de functie noemen.
- Je kunt beschrijven hoe je ogen werken.
- Je kunt uitleggen hoe je kleuren waarneemt.
- Je kunt uitleggen waardoor er steeds genoeg licht in je oog komt.
- Je kunt uitleggen waardoor je scherp kunt zien.
- Je kunt uitleggen wanneer iemand een bril nodig heeft.
- Je kunt uitleggen hoe je diepte ziet

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Video

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Neem de tabel over en vul in!

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Link

3.2 Leerdoelen
- Je kunt de delen van je oog benoemen en van ieder deel de functie noemen.
- Je kunt beschrijven hoe je ogen werken.
- Je kunt uitleggen hoe je kleuren waarneemt.
- Je kunt uitleggen waardoor er steeds genoeg licht in je oog komt.
- Je kunt uitleggen waardoor je scherp kunt zien.
- Je kunt uitleggen wanneer iemand een bril nodig heeft.
- Je kunt uitleggen hoe je diepte ziet

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Neem de tabel over en vul in!

Slide 40 - Tekstslide

Diepte zien
Je ziet diepte doordat je met je rechteroog iets anders ziet dan met je linkeroog. Je hersenen voegen die twee beelden samen tot één beeld.

Slide 41 - Tekstslide

Aan de slag:
- Maken 3.2 opdr.  18 t/m 21 + 23 t/m 26 en 28
- Nakijken 3.2 (incl. HW)
- Invullen begrippenlijst H3 t/m diepte zien
timer
15:00

Slide 42 - Tekstslide