BL les 7: Verbindingsmanieren

Nederlands

Begrijpend lezen Les  
Verbindingsmanieren

VG2 - P2 - 2019-2020
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Nederlands

Begrijpend lezen Les  
Verbindingsmanieren

VG2 - P2 - 2019-2020

Slide 1 - Tekstslide

Vorige lessen heb je geleerd ...

... welke tekstverbanden we kennen.
... welke signaalwoorden bij de verschillende tekstverbanden horen.
... dat de tekstverbanden uit 2 delen bestaan.
... hoe de tekstverbanden genoteerd moeten worden.



Slide 2 - Tekstslide

Aan het einde van deze les...

... ken je 4 manieren waarop alinea’s met elkaar verbonden kunnen worden.

Slide 3 - Tekstslide

4 verbindingsmanieren

Alinea’s kunnen op 4 manieren met elkaar worden verbonden:

1.  Met een signaalwoord
2. Door herhaling
3. Door overgangszinnen met een verwijzing
4. Door aankondigende zinnen

Slide 4 - Tekstslide

Verbinden met een signaalwoord en door herhaling
Met een signaalwoord
Het signaalwoord aan de begin van een alinea geeft het verband aan met de vorige alinea.

Door herhaling
Aan het begin van een alinea worden woorden of woordgroepen uit de vorige alinea herhaald.

Slide 5 - Tekstslide

Verbinden door overgangszinnen en aankondigende zinnen
Door overgangszinnen met een verwijzing
In een van de eerste zinnen staat een verwijzing naar iets wat eerder is gezegd, in de vorm van een verwijswoord.

Door aankondigende zinnen
De zin/de zinnen aan het einde van een alinea vertellen wat je in de volgende alinea kunt verwachten.

Slide 6 - Tekstslide

Aan de slag!

Pak je lesboek erbij.
Ga naar blz. 203.

Lees tekst 2: Welk dier is het intelligentst?

Slide 7 - Tekstslide

Aan de slag!
Log in bij LU.
Ga naar: BL les 7

Maak: vraag 1 t/m 5 op de volgende slides bij tekst 2: Welk dier is het intelligentst?

Slide 8 - Tekstslide

1. Welke manier van inleiden gebruikt de schrijver?

Slide 9 - Open vraag

2. In regel 11 staat een signaalwoord. Schrijf het signaalwoord en het bijbehorende verband op.


Slide 10 - Open vraag

3. Schrijf alle delen van het verband op.

Slide 11 - Open vraag

4. Hoe worden alinea 3 en 4 met elkaar verbonden?

Slide 12 - Open vraag

5. Noteer het woord/de woorden waar dat uit blijkt.

Slide 13 - Open vraag

Aan de slag!

Ga naar blz. 205/206 van je lesboek.

Lees tekst 3: Dieren en menselijke emoties

Slide 14 - Tekstslide

Aan de slag!

Maak vraag 1 t/m 12 op de volgende slides bij tekst 3: Dieren en menselijke emoties.

Slide 15 - Tekstslide

1. Op welke manier geeft de schrijver de inleiding vorm?

Slide 16 - Open vraag

2. Noteer de kernzin van alinea 2.

Slide 17 - Open vraag

3. In alinea 2 komen 4 signaalwoorden voor. Noteer de signaalwoorden en benoem de verbanden die daarbij horen.

Slide 18 - Open vraag

4. Welke verbindingsmanier gebruikt de schrijver tussen de tweede en de derde alinea?

Slide 19 - Open vraag

5. Noteer de kernzin van alinea 3.

Slide 20 - Open vraag

6. Is de volgende zin uit alinea 4 een hoofdzaak of een bijzaak? 'We zijn ons bewust van onze emoties, denken erover na en passen ons gedrag soms aan op basisvan dat gepeins: zegt hij. (r. 25-27)

Slide 21 - Open vraag

7. In alinea 5 staat een opsomming. Noteer het woord/de woorden waaruit dat blijkt.

Slide 22 - Open vraag

8. Noteer de delen van de opsomming.

Slide 23 - Open vraag

9. Welke verbindingsmanier gebruikt de schrijver tussen de vijfde en de zesde alinea?

Slide 24 - Open vraag

10. Noteer het woord waar dat uit blijkt.

Slide 25 - Open vraag

11. Past de titel goed bij de tekst?

Slide 26 - Open vraag

12. Past het tussenkopje 'Taartje laten staan' boven alle alinea's eronder?Leg je antwoord uit.

Slide 27 - Open vraag

Aan de slag!

Ga naar: blz. 207/208 van je lesboek.

Lees tekst 4: Wonderlijke architecten

Maak: vraag 1 t/m 4 op de volgende slides bij bovenstaande tekst.

Slide 28 - Tekstslide

1. Op welke manier verbindt de schrijver alinea 1 en 2?

Slide 29 - Open vraag

2. Noteer het woord/de woorden waaruit dat blijkt.

Slide 30 - Open vraag

3. Op welke manier verbindt de schrijver alinea 3 en 4?

Slide 31 - Open vraag

4. Noteer het woord/de woorden waaruit dat blijkt.

Slide 32 - Open vraag