7.4 Evolutietheorie in ontwikkeling

§7.4: Evolutietheorie in ontwikkeling
Voorkennis en reflectievragen
1. Aan welke voorwaarden moeten gidsfossielen voldoen?
2. Hoe oud is een fossiel als nog 12,5% van de C-atomen van het C14 isotoop zijn?
3. Noem een voorbeeld van convergente evolutie? 
4. Welk type overeenkomst getuigd van verwantschap tussen organismen, analoge of homologe overeenkomsten?
5. Hoe noemen we het als twee soorten organismen zich continu op elkaar aanpassen over een lange periode? 
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

§7.4: Evolutietheorie in ontwikkeling
Voorkennis en reflectievragen
1. Aan welke voorwaarden moeten gidsfossielen voldoen?
2. Hoe oud is een fossiel als nog 12,5% van de C-atomen van het C14 isotoop zijn?
3. Noem een voorbeeld van convergente evolutie? 
4. Welk type overeenkomst getuigd van verwantschap tussen organismen, analoge of homologe overeenkomsten?
5. Hoe noemen we het als twee soorten organismen zich continu op elkaar aanpassen over een lange periode? 

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Lezen blz. 228
Tekstbegripsvragen:
1. Hoe zagen de eerste celletjes eruit?
2. Waarom is voor de ontstaanstheorie het bewijzen van het ontstaan van erfelijk materiaal zo belangrijk? 
3. Wat waren de eerste organismen op aarde?
4. Waarom hadden de eerste foto-autotrofe bacteriën zo'n grote impact op de biosfeer?
5. Welke aanwijzingen zijn er voor de endosymbiosetheorie?
timer
6:00
Antwoorden
1. Uit kleine vetbolletjes met ingesloten organische stoffen
2. Om natuurlijke selectie te laten plaatsvinden en dus de evolutie op gang te brengen is er variatie nodig, dus de mogelijkheid voor ontstaan van mutaties en moeten eigenschappen kunnen worden doorgegeven aan een volgende generatie.
3. Heterotrofe anaerobe bacteriën
4. Zij brachten zuurstof in de oersoep en atmosfeer, die zuurstof kon vervolgens gebruikt worden door anderen om efficient energie uit organische moleculen vrij te maken.
5. Mitochondriën en Chloroplasten hebben hun eigen DNA en Ribosomen. Mitochondriën en Chloroplasten kunnen zich delen zoals een bacterie dat doet.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Ontstaan van de eerste organismen
1. Anaerobe heterotrofe bacteriën leefden in de zuurstofloze oersoep 
2.  Foto-autotrofe bacteriën maakten hun eigen organische stoffen via fotosynthese. Zij brachten zuurstof in de oersoep en de atmosfeer
3. Prokaryoten gebruikten de zuurstof om efficiënt energie uit organische moleculen vrij te maken.

Slide 9 - Tekstslide

1

Slide 10 - Video

01:43
Wat is het belangrijkste verschil tussen pro- en eukaryoten?

Slide 11 - Open vraag

Wat zijn argumenten voor de endosymbiose theorie?
1 of meer antwoorden zijn goed
A
Mitochondriën en chloroplasten hebben eigen DNA
B
Mitochondriën en chloroplasten delen zoals bacteriën.
C
Mitochondriën en chloroplasten hebben bacterieel DNA
D
Mitochondriën en chloroplasten delen niet.

Slide 12 - Quizvraag

Zet de stappen van de endosymbiose theorie in de juiste volgorde.
Prokarypten nemen zuurstof gebruikende bacteriën op. 
Prokarypten nemen foto-autotrofe bacteriën op. 
Er ontstaan verschillende typen prokaryoten.
Er ontstaan mitochondriën en chloroplasten

Slide 13 - Sleepvraag

Slide 14 - Tekstslide

Cladogram
Een clade: Groep organismen die een uniek homoloog kenmerk delen.
Cladogram: evolutionaire stamboom die berust op vormen van clades

  • Voor het maken bestuderen onderzoekers het DNA en de eigenschappen van organismes. 
  • Miljoenen organismen = heel veel data!
  • Computers vergelijken DNA en zoeken naar evolutionaire verbanden en plaatsen organismen in clades
  • Convergente evolutie kan het indelen in clades soms in de war brengen

Slide 15 - Tekstslide

Evolutionaire stamboom
Evolutionaire stambomen zeggen iets over de verwantschap tussen soorten

Over het algemeen geldt:
Hoe korter geleden de gemeenschappelijke voorouder hoe meer verwant dieren zijn aan elkaar.

Verwantschap meestal bepaald op % overeenkomst in DNA

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide