Opdracht woordenboekgebruik (3)
Opdracht 3
1. Naar de school van María gaan
2. Brood kopen en naar haar moeder brengen
3. Juan uitnodigen voor het avondeten morgen
4. Mijn zus bellen (want haar vriend Jaime wil wijn kopen voor het avondeten)
5. Appeltaart maken
6. De gastenkamer moet schoongemaakt worden
7. Mijn auto pakken voor de boodschappen
8. Bel mijn neef om uit te leggen hoe hij bij ons huis komt