Proeftoets 2024

Proeftoets 2024
38 vragen

27 goed = voldoende (5,7)
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
AnatomieMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Proeftoets 2024
38 vragen

27 goed = voldoende (5,7)

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een axon is?
A
Witte mergschede
B
Een lange uitloper van een neuron
C
Grijze stof
D
Een korte uitloper van een dendriet

Slide 3 - Quizvraag

B
myeline is
A
beschermlaag om de axon
B
beschermlaag om de dendriet
C
Beschermlaag rondom het gehele neuron

Slide 4 - Quizvraag

A
Waarvoor dient een synapsspleet?
A
Voor de aanmaak van Neurotransmitters
B
Voor de prikkeloverdracht tussen neuronen
C
Voor het ontvangen van prikkels
D
Voor de energielevering van de neuronen

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De belangrijkste functie van
de kleine hersenen
(cerebellum)
A
soepel verlopen bewegingen
B
regelen vitale functies
C
regulering van gedrag en emoties

Slide 6 - Quizvraag

De kleine hersenen zijn een van de eerste structuren die beïnvloed worden door alcohol, wat de bewegingsproblemen bij dronkenschap verklaart.

De kleine hersenen, of cerebellum, zijn onderdeel van de hersenen en hoofdzakelijk verantwoordelijk voor motoriek. Daarnaast spelen de kleine hersenen mogelijk een rol in verschillende cognitieve processen, waaronder aandacht en taal en het reguleren van angst- en plezierreacties. De kleine hersenen starten bewegingen niet op, maar dragen bij aan de coördinatie, nauwkeurigheid en timing van bewegingen die in de motorische schors van de grote hersenen zijn opgestart.  Schade aan de kleine hersenen kan leiden tot schokkerige bewegingen en evenwichtsproblemen.

Hoe wordt het deel in de hersenen genoemd die je zintuigelijke prikkels verwerkt?
A
sensibele schors
B
motorische schors
C
amandelvormige kern

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar wordt de ademhaling geregeld?
A
Verlengde merg
B
Pons
C
Thalamus
D
Hypothalamus

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bewuste bewegingen worden geregeld in de

A
sensorische schors
B
motorische schors
C
visuele schors
D
vestibulaire schors

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak de zin af.. 'Het limbisch systeem is betrokken bij:
A
emotie, spraak en zang
B
emotie, motivatie en plezier
C
Grammatica, spraak en zang
D
Waarneming, sociale vaardigheden en impulsbeheersing

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat past bij een sympatische werking van het zenuwstelsel?
A
Vernauwde pupillen
B
Vertraagde hartslag
C
Vertraagde ademhaling
D
Vertraagde spijsvertering

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk deel van het autonome zenuwstelsel is actief als iemand nauwe pupillen heeft, een rustige hartslag en ademhaling en een active spijsvertering?
A
Sympatisch
B
Parasympatisch

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In de durasinussen verzamelt zich
A
liquor dat verdeeld moet worden over czs (centrale zenuwstelsel)
B
bloed dat uit de hersenen komt
C
alle sensorische informatie uit de zintuigen

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De liquor wordt aangemaakt in
A
De subarachnoïdale ruimte
B
Het centrale kanaal
C
De eerste 3 ventrikels

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het korte termijn-geheugen ligt in de
A
Hersenstam
B
Hippocampus
C
Hypothalamus
D
Medulla

Slide 15 - Quizvraag

B
Aan welke neurotransmitter is een tekort bij de ziekte van Parkinson?
A
Levodopa
B
Dopamine
C
Duodopa
D
Apomorfine

Slide 16 - Quizvraag

B
Wanneer een CVA het gevolg is van een afsluiting van een bloedvat spreekt men van een ..... CVA
A
Ischemisch
B
Hemorragisch
C
Inflammatoir
D
Degeneratief

Slide 17 - Quizvraag

A
Wat is hemianopsie?
A
Het niet werken van 1 been
B
Het niet meer kunnen kauwen
C
Het niet meer kunnen ruiken
D
Halfzijdige blindheid

Slide 18 - Quizvraag

D
Wat is apraxie
A
Het onvermogen om taal te gebruiken
B
Het onvermogen om te herinneren
C
Het onvermogen om gezichten te herkennen
D
Het onvermogen om handelingen uit te voeren (zonder parese)

Slide 19 - Quizvraag

D
Wat is agnosie?
A
Problemen in het handelen
B
Stoornis in uitvoerende functies
C
Onvermogen objecten te herkennen
D
Problemen in het formuleren van spraak

Slide 20 - Quizvraag

C
Wat is tetraplegie?
A
Volledige verlamming armen en benen
B
Onvolledige verlamming aan beide benen
C
Paralyse
D
Parese

Slide 21 - Quizvraag

A
Een CVA patiënt begrijpt de woorden die gesproken worden. Hij kan echter zelf de juiste woorden niet zeggen. Hoe heet deze vorm van afasie?
Afasie van:

A
Broca
B
Temporal
C
Wernicke

Slide 22 - Quizvraag

A
Broca= motorisch
Wernicke= taalbegrip
Welke symptomen (kenmerken) horen bij hersenvliesontsteking?
A
Jeuk, blaasjes met vocht, lichte koorts
B
Hoesten, hoge koorts, begin vlekjes gezicht
C
Koorts, petechien, nekkramp, ernstig ziek
D
Keelpijn, uitslag buik, frambozentong, koorts

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een onvolledige dwarsleasie?
A
De zenuwen zijn gedeeltelijk nog in tact
B
De dwarsleasie is maar aan 1 been
C
De zenuwbaan is onder de thoracale wervels beschadigd

Slide 24 - Quizvraag

A
Waarvan is HNP de afkorting?
A
Hernia nuclei posterior
B
Hernia nuclei pulposi
C
Hernia nervus posterior
D
Hernia nervus pulposi

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer spreekt men van een status epilepticus? Als een aanval langer duurt dan...
A
3 minuten
B
4 minuten
C
5 minuten
D
langer dan 5 minuten

Slide 26 - Quizvraag

D.
Wanneer een epileptische aanval niet spontaan overgaat en de kans op mogelijke hersenschade toeneemt.
Bij welk insult maak je verkrampte en schokkende bewegingen?
A
Atone aanval
B
Myoclonische aanval
C
Tonisch-clonische aanval
D
Absence

Slide 27 - Quizvraag

C
atone aanval
  • Bij een atone of atonische aanval verslappen plotseling je spieren. Je verliest vaak maar een paar seconden je bewustzijn.
myoclonische aanval
  • De aanval duurt kort.
  • Je bewustzijn is verstoord, maar meestal niet helemaal weg.
  • Soms heb je één schokje in je armen en/of benen, soms een serie.
  • Als de spierschokjes heftig zijn, kun je vallen.
  • Je herstelt weer snel na een aanval.
absence
  • Je bent kort ‘afwezig’. Zo’n 3 tot 30 seconden.
  • De aanval begint en eindigt plotseling.
  • Soms zijn er kleine subtiele schokjes in je handen of buigt je hoofd iets voor- of achterover.
  • Je ogen kunnen wegdraaien of even knipperen.
  • Je verliest kort je bewustzijn en houdt op met waar je mee bezig was. Je valt meestal niet.
Hoe wordt het verschil bepaald tussen een ischemisch CVA en een hemorragisch CVA?
A
Anamnese
B
Lichamelijk onderzoek
C
Beeldvorming

Slide 28 - Quizvraag

C
Welke aandoening ontstaat bij een tekort aan dopamine in de substantia nigra?
A
Creutzfeldt-Jacob
B
Alzheimer
C
Ziekte van Parkinson
D
Guillain-Barré

Slide 29 - Quizvraag

C
  • De ziekte van Parkinson ontstaat als de substantia nigra beschadigd is, of als neuronen minder dopamine afgeven. 
  • De ziekte van Alzheimer is het gevolg van aantasting van de hippocampus
  • Het syndroom van Guillain-Barré ontstaat vaak na een doorgemaakte infectie, en is waarschijnlijk een soort auto-immuunreactie van het lichaam. De pathogenese is NIET exact bekend.
  • De ziekte van Creutzfeldt-Jacob is een zeer zeldzame infectie.
Wat is géén kenmerk van de ziekte van Parkinson?
A
Moeite met het starten van een beweging
B
Dwanglachen en dwanghuilen
C
Rigiditeit (verhoogde spiertonus)
D
Hypokinesie (bewegingsarmoede)

Slide 30 - Quizvraag

B
Bij de ziekte van Parkinson neemt de spiertonus geleidelijk toe en kan iemand moeilijker beginnen met een willekeurige beweging, omdat de antagonisten NIET ontspannen. Hierdoor ontstaat juist een maskergelaat (nagenoeg GEEN mimiek meer), dwanglachen of dwanghuilen (huilen of lachen zonder de daadwerkelijke emotie) kan bijvoorbeeld passen bij dementie. 
Andere kenmerken van de ziekte van Parkinson zijn een rusttremor en vaak later ook mentale problemen en pijnklachten.
Welke aandoening kan behandeld worden met hypothermie?
A
Epilepsie
B
Hersentumor
C
Hersen oedeem
D
ischemisch CVA

Slide 31 - Quizvraag

C
Een patiënt heeft de volgende EMV score: E3M6V5

Wat houdt de score E3 in?
A
Hij opent de ogen spontaan
B
Hij opent de ogen op aanspreken
C
Hij opent de ogen na een pijnprikkel
D
Hij opent de ogen niet

Slide 32 - Quizvraag

B
A=4
C=2
D=1

Maak de zin af.
Bij verhoging van de intracraniële druk .....
A
daalt de bloeddruk
B
stijgt de bloeddruk
C
blijft de bloeddruk gelijk

Slide 33 - Quizvraag

B
pols daalt!
geeuwen, hikken
misselijk en(explosief) braken
(motorische) onrust en sufheid
nekstijfheid
hoofdpijn

Een bloeding tussen de dura mater (harde hersenvlies) en de schedel is een ....
A
subarachnoïdale bloeding
B
epiduraal bloeding
C
subdurale bloeding

Slide 34 - Quizvraag

B
Bloeding boven (=epi) de dura (=harde hersenvlies)
SAB: 
tussen het arachnoidae en de pia mater
(zachte hersenvlies)

Spraakstoornissen kunnen een eerste symptoom zijn van multiple sclerose.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 35 - Quizvraag

A
Maar ook plotselinge ernstige visusklachten
Er zijn verschillende fases bij MS.
Wat is een schub?
A
neurologische klachten herstellen langzaam weer
B
Zorgvrager heeft langer dan 24 uur een toename van klachten of nieuwe klachten zonder duidelijke oorzaak.
C
Zorgvrager heeft minder dan 24 uur een tijdelijke toename van klachten.
D
Zorgvrager is ziek en heeft daardoor meer last van neurologische klachten.

Slide 36 - Quizvraag

B
Een schub is een periode waarin nieuwe MS-klachten ontstaan en/of bestaande klachten sterk toenemen. Een schub noemt men ook wel een exacerbatie, relapse MS of MS-aanval. Soms komen ook oude MS-klachten terug die eerder verdwenen waren.
Van een schub spreekt men:
wanneer er nieuwe MS-klachten ontstaan en/of. bestaande klachten sterk toenemen, en. wanneer die klachten langer aanhouden dan 24 uur.
Een pseudo-relapse, ook wel pseudo-schub genoemd, is een situatie waarbij er door een duidelijke oorzaak tijdelijk toename is van reeds bestaande of oude klachten . De meest voorkomende oorzaak van een pseudo-relapse is het hebben van een infectie, zoals een blaasontsteking.
Waarom vraag je naar een scheef gelaat, uitval van spraak en/of spierkracht?
A
Om vast te stellen of er meningeale prikkeling is
B
Om vast te stellen of er neurologische uitval is
C
Om vaste te stellen of er een recent schedeltrauma is
D
Om vast te stellen of er afwijkende parameters zijn

Slide 37 - Quizvraag

B

meningeale prikkeling:
  • het teken van Brudzinski (benen reflectoir buigen bij flexie van het hoofd), 
  • het teken van Kernig (hevige pijn die ontstaat bij het strekken van de gebogen knie) of 
  • de test van Vincent (recht houden van de rug bij zitten met gestrekte knieën).
waar treedt de bloeding op bij een epiduraal hematoom
A
tussen schedel en de dura mater
B
tussen schedel en de pia mater
C
tussen de pia mater en het arachnoïdea

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

wat zijn post-punctieklachten na spinaal anesthesie?
A
hoofdpijn door verlies van liquor cerebrospinalis
B
misselijkheid door hoge tensie
C
hoofdpijn door psychische spanningen

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat kan duiden op meningeale prikkeling bij een zuigeling?
A
Koortstuipen
B
Fontanel die bol staat
C
Niet drinken
D
Petechieën

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies