Hoofdstuk 3

Welkom bij de les Nederlands 
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom bij de les Nederlands 

Slide 1 - Tekstslide

Doelen(Na deze les kun je):

Een overtuigende tekst schrijven, met een :


- inleiding

- kern

- slot





Slide 2 - Tekstslide

Na deze les kun je ook:

Je mening onderbouwen met:


- argumenten

- voorbeelden

- uitleg





Slide 3 - Tekstslide

Schrijfdossier 1 : Een overtuigende tekst schrijven
Wat is het nut hiervan?

Je leert iemand te overtuigen van jouw standpunt/mening. Zo kun je goed meedoen in discussies en debatten op bijvoorbeeld school, thuis en/of feestjes.

Men neemt je serieus!


Slide 4 - Tekstslide

Overtuigende tekst
In een overtuigende tekst geeft de schrijver zijn mening

Het doel is dat de lezer die mening overneemt. 

De schrijver geeft argumenten om de lezer te overtuigen van zijn standpunt.


Slide 5 - Tekstslide

Opbouw overtuigende tekst
Inleiding: de mening van de schrijver. Dit wordt ook wel het standpunt genoemd.

Kern: de argumenten. Dit zijn vaak de feiten.

Slot: de conclusie. Hier herhaalt de schrijver zijn standpunt of mening.

Slide 6 - Tekstslide

Overtuigende teksten lezen

Op de volgende slides vind je twee voorbeelden van overtuigende teksten. Ze lijken erg op elkaar, maar toch zitten er wat verschillen in.


Lees ze door en vergelijk: structuur, signaalwoorden en spelfouten.


Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Wat staat er in de inleiding van een overtuigende tekst?
A
de argumenten
B
de conclusie
C
de mening van de schrijver

Slide 14 - Quizvraag

Wat staat er in de kern van een overtuigende tekst?
A
de argumenten
B
de conclusie
C
de mening van de schrijver

Slide 15 - Quizvraag

Wat staat er in het slot van een overtuigende tekst?
A
de argumenten
B
de conclusie
C
de mening van de schrijver

Slide 16 - Quizvraag

Hoe wordt de mening van de schrijver ook wel genoemd?
A
het argument
B
het standpunt

Slide 17 - Quizvraag

Argumenten zijn er om je te overtuigen.
A
waar
B
niet waar

Slide 18 - Quizvraag

In de conclusie herhaalt de schrijver zijn standpunt of mening.
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het doel
van deze tekst?

A
informeren
B
activeren/overhalen
C
amuseren
D
overtuigen

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het doel
van deze tekst?

A
informeren
B
activeren/overhalen
C
amuseren
D
overtuigen

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het doel
van deze tekst?

A
informeren
B
activeren/overhalen
C
amuseren
D
overtuigen

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het doel
van deze tekst?

A
informeren
B
activeren/overhalen
C
amuseren
D
overtuigen

Slide 23 - Quizvraag

woordenschat  H3.5
Kies het juiste antwoord

Slide 24 - Tekstslide

etnisch
A
wat belangrijk is voor je
B
iets wat zo hoort
C
aanvaarden, goed vinden
D
m.b.t. het volk

Slide 25 - Quizvraag

het stigma
A
de regel waar mensen zich aan moeten houden
B
iets dat afbreuk doet aan iemands imago
C
vaststellen
D
al snel een oordeel hebben over iemand

Slide 26 - Quizvraag

generaliseren
A
op grond van 1 vb. andere gevallen ook zo beoordelen
B
de manier waarop iemand denkt en doet
C
afwijken van je omgeving
D
bewijzen wie je bent met officiële papieren

Slide 27 - Quizvraag

accepteren
A
regel waar mensen zich aan moeten houden
B
wat belangrijk is voor je
C
vaststellen
D
aanvaarden, goed vinden

Slide 28 - Quizvraag

de invloed
A
de manier waarop een groep mensen leeft
B
iets wat zo hoort, zonder dat het is vastgelegd
C
uitwerking op iets of iemand, effect
D
volkenkundig

Slide 29 - Quizvraag

de waarde
A
bewijzen met officiële papieren
B
het karakter
C
afbreuk aan imago
D
wat belangrijk is voor je

Slide 30 - Quizvraag

associëren
A
in gedachte dingen in verband brengen met iets anders
B
goed vinden
C
de manier waarop een groep mensen leeft
D
wat belangrijk is voor je

Slide 31 - Quizvraag

in een hokje stoppen
A
het beeld dat mensen van iets hebben
B
snel een oordeel hebben over iemand
C
manier waarop mensen leven
D
iemand negeren

Slide 32 - Quizvraag

doelgroep
A
vaststellen
B
wat belangrijk is voor je
C
afbreuk aan imago
D
groep mensen waarvoor iets bestemd is

Slide 33 - Quizvraag

de norm
A
volkenkundig
B
niet luisteren naar negatieve dingen
C
regel waar mensen zich aan moeten houden
D
vaststellen

Slide 34 - Quizvraag