Der und ein Gruppe stap voor stap

Der und Ein Gruppe
Stap voor stap


1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Der und Ein Gruppe
Stap voor stap


Slide 1 - Tekstslide

Extra uitleg
Deze LessonUp biedt jullie extra uitleg bij het bepalen van de naamvallen. 

Slide 2 - Tekstslide

Lernziel
Am Ende der Stunde kenne ich 'das Stappenplan' und kann es benutzen um den richtigen Fall zu bestimmen.

Slide 3 - Tekstslide

Die Präpositionen

Deze moet je uit je hoofd leren.

aus, bei, mit, nach, seit, von, zu krijgen de 3e naamval
bis, durch, für, gegen, ohne, um krijgen de 4e naamval
(an)statt, infolge, trotz, während, wegen krijgen de 2e naamval


Slide 4 - Tekstslide

Die Bedeutung
3e naamval:
aus = uit
bei = bij
mit = met
nach = na, naar
von = van, door
zu = naar (bij personen)

Slide 5 - Tekstslide

Die Bedeutung
4e naamval:
durch = door
für = voor
ohne = zonder
um = om
bis = tot
gegen = tegen

Slide 6 - Tekstslide

die Bedeutung
(an)statt - in plaats van (i.p.v.)
infolge - ten gevolge van (t.g.v.)
trotz - ondanks
während - tijdens (terwijl)
wegen - wegens
innerhalb - binnen
außerhalb - buiten

Slide 7 - Tekstslide

Nu eerst even oefenen
sleep de juiste vertaling naar het juiste voorzetsel

Slide 8 - Tekstslide

uit
naar (personen)
van, door
na, naar
bij
sinds
met
von
zu
seit
nach
mit
bei
aus

Slide 9 - Sleepvraag

door
tot
zonder
tegen
om
voor
bis
um
ohne
für
gegen
durch

Slide 10 - Sleepvraag

ondanks
wegens
ten gevolge van
tijdens (terwijl)
in plaats van
wegen
infolge
(an)statt
während
trotz

Slide 11 - Sleepvraag

Geen voorzetsel?
onderwerp = 1e naamval
meewerkend voorwerp = 3e naamval
lijdend voorwerp = 4e naamval
'van het' 'des' = 2e naamval

Slide 12 - Tekstslide

Welk zinsdeel heeft de 1e naamval?
A
Onderwerp
B
Meewerkend voorwerp
C
Lijdend voorwerp

Slide 13 - Quizvraag

Stel er staat geen voorzetsel in de zin, wanneer gebruik je dan de 3e naamval?
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp

Slide 14 - Quizvraag

Stel er staat geen voorzetsel in de zin, welk zinsdeel gebruik je dan in de 4e naamval?
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp

Slide 15 - Quizvraag

Proefzin stap voor stap
Eerst doen we een zin met een woord uit de der-Gruppe.
Het gaat om de zin:
Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.

Slide 16 - Tekstslide

Stap 1
Welk woord moet ik vertalen?

Slide 17 - Tekstslide

Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
A
Mit
B
de
C
Lehrerin
D
gesprochen

Slide 18 - Quizvraag

Stap 2
Hoort het woord bij de der- of bij de ein- Gruppe

Slide 19 - Tekstslide

Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
A
der-Gruppe
B
ein-Gruppe

Slide 20 - Quizvraag

Stap 3
Is het zelfstandig naamwoord na het te vertalen woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig; der, die of das?

Slide 21 - Tekstslide

Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
A
der
B
die
C
das
D
die (mv)

Slide 22 - Quizvraag

Stap 4
Staat er een voorzetsel in de zin?

Slide 23 - Tekstslide

Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
A
nee
B
ja

Slide 24 - Quizvraag

Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
Wat is het voorzetsel?
A
mit
B
de
C
Lehrerin
D
gesprochen

Slide 25 - Quizvraag

Stap 5
Bij welke naamval hoort dit voorzetsel?

Slide 26 - Tekstslide

Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
A
1e naamval
B
3e naamval
C
4e naamval

Slide 27 - Quizvraag

Stap 6
Wat wordt dan de juiste vertaling van het woord "de"?

(als het goed is kun je via de hotspot de der-Gruppe er bij pakken, maar dit mag ook via je boek)

Slide 28 - Tekstslide

Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
A
dem
B
die
C
den
D
der

Slide 29 - Quizvraag

Stappenplan
Nu ken je de stappen voor de der-Gruppe. Voor de ein Gruppe doe je precies het zelfde, maar dan kijk je dus in ein in plaats van der. Om er even mee te oefenen heb ik nog een aantal open vragen waarin je zelf het juiste antwoord in moet typen. Hierbij hoef je geen hoofdletters te gebruiken.

Slide 30 - Tekstslide

Durch ... (de) Mann habe ich die Prüfungen geschafft.

Slide 31 - Open vraag

Für ..... (mijn) Sohn habe ich Nachhilfe organisiert

Slide 32 - Open vraag

Nach ... (de) Schule spiele ich Fußball.

Slide 33 - Open vraag

Zu .... (mijn) Kinder.. (mv) bin ich immer streng.
Let op, hier moet je ook het znw invullen!

Slide 34 - Open vraag

Um ... (een) guten Blick (m) zu bekommen brauchen wir eine Übersicht.

Slide 35 - Open vraag

Lernziel
Am Ende der Stunde kenne ich 'das Stappenplan' und kann es benutzen.

Slide 36 - Tekstslide

Ik ken, en kan, het stappenplan gebruiken.
010

Slide 37 - Poll

Tot zo ver de Lesson Up
Heb je nog vragen of kom je er niet uit? 

Laat het me weten!

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide