Persoonlijke voornaamwoorden Alfa A

Persoonlijke voornaamwoorden Alfa A, groep 20
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2ISK

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Persoonlijke voornaamwoorden Alfa A, groep 20

Slide 1 - Tekstslide

ik
jij
hij
zij 
(2 mensen)
wij
zij/ze (1)
jullie
u

Slide 2 - Sleepvraag

Roos koopt kaas.
_______ koopt kaas.
A
wij
B
jullie
C
hij
D
zij/ze

Slide 3 - Quizvraag

Kim woont in Eindhoven.
_______ woont op roosstraat 7.
A
ik
B
wij
C
zij
D
hij

Slide 4 - Quizvraag

Mijn naam is Caroline, __________ kom uit Nederland.
A
wij
B
jij
C
ik
D
hij

Slide 5 - Quizvraag

"Ik vraag het wel aan Bram."
"Bram, ga ............ook mee met ons?"
A
jij/ je
B
hij
C
jullie
D
zij

Slide 6 - Quizvraag

Fien en Tim zijn familie.
......... zijn zus en broer.
A
zij
B
ik
C
wij

Slide 7 - Quizvraag

Jos en Bram zijn broers. _______ zijn familie.
A
wij
B
zij
C
ik
D
hij

Slide 8 - Quizvraag

Tim woont in Helmond.
_______ woont op Lelieweg 30.
A
ik
B
wij
C
hij
D
hij

Slide 9 - Quizvraag

Hoi Arne, hoe oud ben __________?
A
wij
B
jij/je
C
ik
D
hij

Slide 10 - Quizvraag

Dit is Jan, _______ heeft school op maandag.
A
wij
B
jij/je
C
ik
D
hij

Slide 11 - Quizvraag

Mijn vader heet Joep, __________ komt uit België.
A
wij
B
jij
C
ik
D
hij

Slide 12 - Quizvraag

1. Jan is moe, _____________ gaat naar bed. 
2. Fien heeft een kat, _____________  heeft ook een hond.
3.  Mijn naam is Jan, _____________ heb twee zoons. 
4. Jos en Anne wonen in Nederland. _____________ zijn getrouwd.
5. Arne is ziek, __________ krijgt een pil. 
6. Kim koopt kaas. _________ is €3,00 voor 1 kilo. 
7. _________ zijn Kim en Floris. We zijn beste vrienden.

hij
zij/ze
ik
zij (2x)
hij 
het
wij

Slide 13 - Sleepvraag

persoonlijke voornaamwoorden

Slide 14 - Tekstslide

me/mij  je/jou u  hem  haar
Hij geeft haar een cadeau.

Hij =  (subject)
haar =  (object)




Persoonlijk voornaamwoord (object) in enkelvoud (singular)

Slide 15 - Tekstslide

ons  jullie ze

Eet je bij ons?

je =  (subject)
ons = (object
Persoonlijk voornaamwoord (object) in meervoud (plural)

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Link