both, either, neither, each, every, no, none 4h

Unit 5 lesson 4: Indefinite Pronouns
After today's class:
I understand the difference in meaning between the indefinite pronouns.
I know when to use which indefinite pronoun.
I have finished exercise 7 on p215 :)
and I have also done exercise 8. 
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Unit 5 lesson 4: Indefinite Pronouns
After today's class:
I understand the difference in meaning between the indefinite pronouns.
I know when to use which indefinite pronoun.
I have finished exercise 7 on p215 :)
and I have also done exercise 8. 

Slide 1 - Tekstslide

both
either
neither ... nor
either ... or
neither
both ... and
beide
een van beide
of ... of
geen van beide
noch ... noch

zowel ... als

Slide 2 - Sleepvraag

Wanneer iets ook voor jou geldt.
.
.
.
Wanneer iets ook niet voor jou geldt.
.
.
.
Verbind 2 negatieve dingen.
.
.
.
so
not...either
neither...nor
nor
neither

Slide 3 - Sleepvraag

Indefinite pronouns:
Both, Either, Neither, Each, Every, No, None

indicate the connection between nouns/sentences/clauses


Slide 4 - Tekstslide

Both:
  • Both = beide
Beide scholen liggen bij mij in de buurt.
Both schools are near to where I live.

  • Both … and = zowel … als ….
Zowel Ajax als Feyenoord zijn goede teams.
Both Ajax and Feyenoord are good teams.


Slide 5 - Tekstslide

p215 ex 7
Jamie and Shelly are ... 17 years old and have never been to a regular school
A
each
B
neither
C
both
D
none

Slide 6 - Quizvraag

Either:
  • Either – zowel de ene als de andere
Aan beide kanten van de straat stond een stoplicht.
There were traffic lights on either side of the road.
  • Either – de ene of de andere (een van de ...)
Ik kon een van de opties kiezen.
I could choose either of the options.
  • Either … or … - óf het een … óf het ander
Wij moeten of Duits of Frans kiezen.
We have to choose either German or French.



Slide 7 - Tekstslide

p215 ex 7
This store only sells two backpacks, but I don't like ... of them.
A
both
B
none
C
each
D
either

Slide 8 - Quizvraag

Neither:
  • Neither – geen van beide
Geen van beide wilde met mij naar de film.
Neither wanted to go to the film with me.
  • Neither … nor … - noch … noch … (en niet de ene, én niet de andere)
Ik houd noch van kaas noch van vlees op mijn brood.
I like neither cheese nor meat on my sandwiches.


Slide 9 - Tekstslide

Each / Every:
  • Each – nadruk op elke person of elk ding afzonderlijk.
  • Every – ieder mens of ding in een groep (geen uitzonderingen)
Elke persoon ging om  de beurt naar binnen.
Each person took turns entering.
De dokter gaf elk patient hetzelfde medicijn.
The doctor gave every patient the same medicine


Slide 10 - Tekstslide

p215 ex 7
These tickets are 500 pounds ...
A
each
B
both
C
neither
D
none

Slide 11 - Quizvraag

p215 ex 7
The children read books on ... bus or train.
A
both
B
no
C
each
D
every

Slide 12 - Quizvraag

Each:
  • Each other – elkaar
Wij zien elkaar elke dag.
We see each other every day.

  • Each – per stuk
Die sokken kosten 3 euro per stuk.
Those socks are 3 euros each.


Slide 13 - Tekstslide

No & None:
  • No – voor een zelfstandig naamwoord
Er was geen tijd voor …
There was no time for …
  • None – geen (staat op zichzelf)
We zochten een toilet, maar er was er geen.
We were looking for a toilet, but there were none.
  • None – gevolgd wordt door ‘of’
Dat gaat je niks aan …
That’s none of your business …



Slide 14 - Tekstslide

p215 ex 7
We put ... picture back in its original frame.
A
both
B
none
C
every
D
each

Slide 15 - Quizvraag

Continue...
Finish exercise 7 on p215 of your book.
After that do exercise 8.
Check your answers with your teacher. 

Slide 16 - Tekstslide