16-11 2GTA

timer
15:00
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 1-4

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

timer
15:00

Slide 1 - Tekstslide

  • Nakijken formuleren paragraaf 4
  • Paragraaf 5 en 6
  • Zelfstandig werken

Slide 2 - Tekstslide

  • Ik kan variatie in woordgebruik aanbrengen
  • Ik ken voegwoorden en kan deze gebruiken
  • Ik kan samengestelde zinnen schrijven

Slide 3 - Tekstslide

Nakijken

Slide 4 - Tekstslide

Nakijken

Slide 5 - Tekstslide

Nakijken

Slide 6 - Tekstslide

Verwijswoorden...
A
geven een verband aan in de tekst.
B
geven een eigenschap aan.
C
geven aan dat iets van iemand is.
D
verwijzen naar iets in de tekst.

Slide 7 - Quizvraag

Hij, die, deze, zijn
zijn verwijswoorden voor een...
A
mannelijk de-woord meervoud
B
vrouwelijk de-woord enkelvoud
C
mannelijk de-woord enkelvoud
D
onzijdig het-woord enkelvoud

Slide 8 - Quizvraag

Verbeter de onjuiste verwijswoorden.
Noteer het onjuiste verwijswoord en daarachter het juiste verwijswoord.

Dit broodje is lekker, maar die van jou lijkt me ook heerlijk.
onjuist verwijswoord:___________________
juist verwijswoord: ____________________



Slide 9 - Open vraag

Verbeter de onjuiste verwijswoorden. Noteer het onjuiste verwijswoord en daarachter het juiste verwijswoord.

De artsen stelden de operatie uit, want hun vonden die te gevaarlijk.
onjuist verwijswoord: ___________________
juist verwijswoord: ___________________

Slide 10 - Open vraag

Voegwoorden

Slide 11 - Tekstslide

Wat is het voegwoord in onderstaande zin?

Ik blijf vandaag thuis, want ik voel me niet lekker.
A
ik
B
vandaag
C
want
D
niet

Slide 12 - Quizvraag

Waar staat de komma?

Ik ga geen soep kopen, want we hebben nog hartige taart.
A
tussen twee persoonsvorm
B
tussen de delen van een opsomming
C
voor een voegwoord

Slide 13 - Quizvraag

Wat zijn de voegwoorden in onderstaande zin?

Lizzy maakt haar huiswerk, terwijl haar broer tv kijkt en haar vader de auto wast.
A
Lizzy, haar broer, haar vader
B
terwijl, en
C
haar huiswerk, tv, de auto
D
maakt, kijkt, wast

Slide 14 - Quizvraag

7. Welk voegwoord gebruik je om hiervan een samengestelde zin te maken?
We hebben vandaag gezeild. We hebben op het meer gekanood.
A
omdat
B
daarmee
C
maar
D
en

Slide 15 - Quizvraag

8. Welk voegwoord kun je niet gebruiken om een goede samengestelde zin te maken?
Damian fiets. Hij appt zijn vriendin.
A
en
B
doordat
C
terwijl
D
ondanks

Slide 16 - Quizvraag

Staat er in elke zin een voegwoord?
timer
0:20
A
Ja, die staat in alle zinnen.
B
Nee, alleen in een samengestelde zin.

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het voegwoord?

Wil je een appel of een peer?
A
een
B
wil
C
of
D
je

Slide 18 - Quizvraag

Maak van onderstaande zinnen een samengestelde zin. Gebruik een voegwoord.

Ik ga met de bus naar school. Het regent.

Slide 19 - Open vraag

Maak een samengestelde zin van deze zinnen:
-Leo liep naar huis.
-Zijn fiets had een lekke band.

Slide 20 - Open vraag

Maak een samengestelde zin van deze zinnen:
-Op 1 april sneeuwde het buiten.
-Het was erg koud.

Slide 21 - Open vraag

Maak van de enkelvoudige zinnen een samengestelde zin
Ik leer voor de toets. Jij maakt een spiekbriefje

Slide 22 - Open vraag

Maak van de twee zinnen een samengestelde zin met behulp van een voegwoord.

Ik heb geen zin in school. Ik moet toch heen.

Slide 23 - Open vraag

Vaste voorzetsels

Slide 24 - Tekstslide

Vaste voorzetsels

Slide 25 - Tekstslide

Wat is het vaste voorzetsel?
Houden .....
A
in
B
met
C
van
D
aan

Slide 26 - Quizvraag

Vul aan met het vaste voorzetsel.
zeker zijn ........
A
in
B
van
C
op
D
met

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het vaste voorzetsel?
Behoefte hebben....
A
om
B
aan
C
naar
D
op

Slide 28 - Quizvraag

Wat is het vaste voorzetsel van het werkwoord twijfelen ....?
A
met
B
aan
C
over
D
van

Slide 29 - Quizvraag

Wat is het vaste voorzetsel?
Ik heb een hekel ... jou.
A
aan
B
van
C
voor
D
met

Slide 30 - Quizvraag

Vul aan met het vaste voorzetsel.
iemand herinneren ........
A
aan
B
uit
C
op
D
tussen

Slide 31 - Quizvraag

Wat is het vaste voorzetsel van het werkwoord zich verbazen ....?
A
over
B
in
C
met
D
naar

Slide 32 - Quizvraag

Opdrachten 


Maak uit je boek de opdrachten van cursus 6: Formuleren paragraaf 5: Samengestelde zinnen schrijven en pargraaf 6: vaste voorzetsels

Tijd over? Lees verder in je boek

Slide 33 - Tekstslide

Wat vond je lastig deze les?

Slide 34 - Open vraag

Huiswerk
Leren voor de so

Slide 35 - Tekstslide

Poll
😒🙁😐🙂😃

Slide 36 - Poll