Kalender, seizoen, kwartaal, dagdeel

1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenBasisschoolGroep 7

In deze les zitten 32 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
Vandaag herhalen we:
1. De verschillende soorten kalenders en het aflezen van de kalender. 
2. Hoeveel dagen heeft een jaar, een maand, een week.
3. Wat zijn kwartalen en hoe zijn de kwartalen ingedeeld. 
4. Dat een dag vier dagdelen heeft en hoe je dit dagdeel noemt. 

Slide 2 - Tekstslide

Een dag

Een dag bestaat uit 24 uur. 

Deze 24 uur zijn verdeeld in 4 dagdelen; 
nacht, ochtend, middag, avond. 
Ieder dagdeel duurt 6 uur. 

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Je ziet in de bovenstaande afbeelding de dagindeling, de dagdelen en de bijbehorende uren (in digitale tijd, vanaf de middag met de analoge tijd erachter). Als je weet hoeveel uren er in een dag zitten, dan weet je ook hoeveel uren er in meer dagen zitten. Dit kun je in het dagelijks leven geregeld tegenkomen.

Slide 5 - Tekstslide

​Je hebt een nieuw computerspel gekocht via het internet. Je moet het spel binnen 48 uur betalen.


Als je weet dat een dag 24 uur duurt, dan weet je ook dat 
twee dagen 48 uur duren (24 + 24 of 24 x 2). 
Je weet dus dat je binnen twee dagen moet betalen.

Slide 6 - Tekstslide


Een uur bestaat uit 60 minuten. In een dag zitten 24 uren, dus 1.440 minuten. (24 uur x 60 minuten).

Slide 7 - Tekstslide

Dagen van de week


In een week zitten 7 dagen.

Slide 8 - Tekstslide

Het weekend en door de weeks
We verdelen de week in een weekend en de dagen doordeweeks. 

Het weekend bestaat uit de dagen zaterdag en zondag. 
Op deze dagen ben je meestal vrij. 

De dagen doordeweeks zijn maandag, dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag. Op deze dagen ga je naar school.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide


Het is belangrijk dat je de volgorde van de dagen van de week goed kent. Zo weet je precies wanneer er bepaalde gebeurtenissen plaatsvinden en kun je afspraken maken voor in de toekomst.

Slide 11 - Tekstslide

We gebruiken een aantal woorden om een bepaald aantal dagen aan te geven.



Morgen = één dag later.
Overmorgen = twee dagen later. Niet morgen, maar de dag daarna.
Gisteren = één dag eerder.
Eergisteren = twee dagen eerder. Niet gisteren, maar de dag daarvoor.
Volgende week = één hele week later.
Vorige week = één hele week eerder.

Slide 12 - Tekstslide

Het is vandaag woensdag.

Overmorgen ga je naar de bibliotheek. 

Wanneer ga je naar de bibliotheek?

Slide 13 - Tekstslide

Antwoord
Op vrijdag ga je naar de bibliotheek. 
De blauwe wijzer laat dit zien. 
Morgen is de dag die na woensdag komt;
donderdag. 
Overmorgen is de dag die daarna komt; 
vrijdag.

Slide 14 - Tekstslide

De maanden in een jaar

Slide 15 - Tekstslide

Een maand heeft 12 maanden

Het is belangrijk dat je weet welk cijfer bij welke maand hoort. 

Dit maakt het rekenen met de kalender gemakkelijker.

Slide 16 - Tekstslide

Oktober is de ..?.. maand van het jaar.

Slide 17 - Tekstslide

In de tweede maand van het jaar gaan we op wintersport.



Wat is de tweede maand van het jaar?

Slide 18 - Tekstslide

Dagen van de maand / jaar.
Elke maand bestaat uit een bepaald aantal dagen. 
Dit aantal dagen is altijd hetzelfde, behalve bij de maand februari. Deze maand bestaat normaal gesproken uit 28 dagen. 
Tijdens een schrikkeljaar bestaat deze maand uit 29 dagen.
Een schrikkeljaar komt eens in de 4 jaar voor. Dan heeft het jaar geen 365 dagen, maar 366 dagen.

Slide 19 - Tekstslide

Een maand bestaat 
gemiddeld uit 4 weken.

Slide 20 - Tekstslide


Het kan lastig zijn om te onthouden hoeveel dagen er in een bepaalde maand zitten.
Een veelgebruikt "ezelsbruggetje" om dit te onthouden zijn de knokkels van je handen.

Slide 21 - Tekstslide










* De maanden zijn weergegeven met de beginletter. 

Slide 22 - Tekstslide

Een kwartaal

Een kwartaal is een periode van drie opeenvolgende maanden. Er zitten vier kwartalen in een jaar. Als het eerste kwartaal voorbij is, is er ook een kwart van een jaar voorbij.

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Kwartaal

Het eerste kwartaal loopt van januari tot en met maart.
Het tweede kwartaal loopt van april tot en met juni.
Het derde kwartaal loopt van juli tot en met september.
Het vierde kwartaal loopt van oktober tot en met december.

Slide 25 - Tekstslide

Amy gaat in augustus 2 weken op vakantie naar Frankrijk. In welk kwartaal valt de vakantie?

Slide 26 - Tekstslide

Wat is een kalender?

Een kalender is een systeem om de tijd in te delen. Dit doen we in jaren, maanden, weken en dagen. 

Slide 27 - Tekstslide

De kalender geeft een jaar weer. 

Een jaar telt 365 dagen, met eens in de 4 jaar een schrikkeljaar met 366 dagen. Een jaar is verdeeld in 12 maanden. Januari, februari, maart, april, mei, juni, juli, augustus, september, oktober, november en december. 

Slide 28 - Tekstslide

Een jaar is ook verdeeld in 4 seizoenen. 
Lente, zomer, herfst en winter. Ook kennen we een zomertijd en een wintertijd. 

De maanden van het jaar zijn weer verdeeld in weken en deze weken zijn weer verdeeld in dagen. Maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, zaterdag en zondag.

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide