Les 23-04-2021, herhaling hoofdstuk 3

Planning voor de les:
4 minuten: binnenkomst, welkom en spullen voor.
1 minuut: leerdoelen en huiswerk
40 minuten: uitleg en opgaven maken!

1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Planning voor de les:
4 minuten: binnenkomst, welkom en spullen voor.
1 minuut: leerdoelen en huiswerk
40 minuten: uitleg en opgaven maken!

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen:
Alles van hoofdstuk 3!

HUISWERK: Leer voor de toets van volgende week!

Slide 2 - Tekstslide

Paragraaf 3.1 + rekentrainer 3.1

Slide 3 - Tekstslide

Wat vormen de 5 p's?
A
Promotiebeleid
B
Marketingmix

Slide 4 - Quizvraag

Wat gebeurd er als je reclame maakt?
A
De verkoop gaat minder
B
De verkoop blijft hetzelfde
C
De verkoop gaat omhoog
D
De verkoop stijgt en daalt weer

Slide 5 - Quizvraag

Als winkeliers weten hoe ze producten moeten verkopen, dan hebben ze verstand van...
A
plaatsbeleid
B
productiebeleid
C
reclame maken
D
marketing

Slide 6 - Quizvraag

Waar bestaat de marketingmix uit?
A
prijs/productie/plaats/ personeels en promotiebeleid
B
aanbiedingen, reclame, prijsverschillen en het verkopen
C
promotie, promotiebeleid, sponsors en reclame
D
personeelsbeleid, winkeliers en prijsniveau/beleid

Slide 7 - Quizvraag

Amy krijgt per maand € 25 zakgeld. Hier spaart ze 35% van. Bereken
hoeveel zakgeld Amy per maand spaart.


timer
1:00

Slide 8 - Open vraag

Uitwerking






                                                              : 100                        x 35
Bedrag
25 euro
0,25 euro
8,75 euro
Percentage
100%
1%
35%

Slide 9 - Tekstslide

Paragraaf 3.2 + rekentrainer 3.2

Slide 10 - Tekstslide

Brutowinst = omzet - inkoopwaarde
A
Juist
B
Onjuist

Slide 11 - Quizvraag

Het totale bedrag van de verkochte producten noem je
A
Omzet
B
Afzet
C
Brutowinst
D
Nettowinst

Slide 12 - Quizvraag

Omzet = €1.000,-
Brutowinst = €500,-
Inkoopwaarde = ...
A
€1.500,-
B
€500,-
C
-€500,-
D
-€1.500,-

Slide 13 - Quizvraag

Wat bereken je met de formule
afzet x verkoopprijs?
A
omzet
B
toegevoegde waarde
C
nettowinst
D
brutowinst

Slide 14 - Quizvraag

Afzet= 50 stuks Prijs per stuk = €10,-
Inkoopwaarde = €200,-
Brutowinst =....

A
€300,-
B
€2.050,-
C
€290,-
D
€500,-

Slide 15 - Quizvraag

Brutowinst is € 8.000,-
Bedrijfskosten zijn €1.000,-
Nettowinst = ...
A
€ 9.000,-
B
€ 7.000,-
C
-€ 7.000,-
D
-€ 9.000,-

Slide 16 - Quizvraag

Paragraaf 3.3 + rekentrainer 3.3

Slide 17 - Tekstslide

Vul het antwoord op de vorige vraag in. Hoeveel procent is Piet zijn omzet gestegen?

Slide 18 - Open vraag

Uitwerking
Stap 1.
110.000 - 100.000 = 10.000


Stap 2.
10.000 : 100.000 x 100% = 10%
Hoe reken ik dit uit?
Stap 1.
nieuwe omzet - oude omzet = stijging in geld


Stap 2.
stijging in geld : oude omzet
x 100 = groei in %

Slide 19 - Tekstslide

omzet: 83.000 euro
inkoopwaarde: 46.000 euro
Hoeveel procent is de inkoopwaarde van de omzet?

Slide 20 - Open vraag

Uitwerking
___________ : omzet x 100 = __________%
inkoopwaarde : omzet x 100 =__________%

46.000 / 83.000 x 100% = 55,42%


Slide 21 - Tekstslide

omzet: 83.000 euro
brutowinst: 34.000 euro
Hoeveel procent is de brutowinst van de omzet?

Slide 22 - Open vraag

Uitwerking
___________ : omzet x 100 = __________%
brutowinst : omzet x 100 =__________%

34.000 / 83.000 x 100% = 40,96%


Slide 23 - Tekstslide

omzet: 83.000 euro
bedrijfskosten: 7.000 euro
Hoeveel procent is de brutowinst van de omzet?

Slide 24 - Open vraag

Uitwerking
___________ : omzet x 100 = __________%
bedrijfskosten : omzet x 100 =__________%

7.000 / 83.000 x 100% = 8,43%


Slide 25 - Tekstslide

Paragraaf 3.4 + rekentrainer 3.4

Slide 26 - Tekstslide

Hoe noemen we een prijsstijging?
A
Inflatie
B
Deflatie

Slide 27 - Quizvraag

Hoeveel punten is het basisjaar?
A
1000
B
10
C
100
D
1

Slide 28 - Quizvraag

Bereken het indexcijfer van 2006.

Slide 29 - Open vraag

Uitwerking
(gegeven van dat jaar : gegeven van het basisjaar) × 100 = indexcijfer.

Gebruik de verhoudingstabel en kom tot de volgende berekening:
107.000.000 : 71.000.000 x 100 = 150,70 (afgerond)

Slide 30 - Tekstslide

Bereken de omzet van 2013.

Slide 31 - Open vraag

Uitwerking
1: Deel het indexcijfer van het gevraagde jaar door 100.
2: Vermenigvuldig de uitkomst met het getal in het basisjaar.

Gebruik de verhoudingstabel en kom tot de volgende berekening:
1: 136 : 100 = 1,36
2: 1,36 x 318.000.000 = €432.480.000,00

Slide 32 - Tekstslide

Paragraaf 3.5 + rekentrainer 3.5

Slide 33 - Tekstslide

Zo noem je alle bedrijven die meewerken aan het maken van een product
A
Bedrijfskolom
B
Bedrijfsketting
C
Toegevoege Waarde
D
Producenten

Slide 34 - Quizvraag

In welke volgorde maak je kaas?

(=begrip: bedrijfskolom)
A
1-2-3-4
B
2-3-4-1
C
4-3-2-1
D
3-2-4-1

Slide 35 - Quizvraag

De DVD-fabriek koopt voor € 0,05 grondstoffen in.
De DVD-fabriek verkoop DVD's voor € 0,36.

Wat is de toegevoegde waarde?
A
€ 0,05
B
€ 0,31
C
€ 0,36
D
€ 0,41

Slide 36 - Quizvraag

Paragraaf 3.6 + rekentrainer 3.6

Slide 37 - Tekstslide

Wat is geen energiebron om groene energie op te wekken?
A
Gas
B
Water
C
Wind
D
Zon

Slide 38 - Quizvraag

Bekijk het lijndiagram "apparaten in gebruik".
Door de jaren heen zijn elektrische apparaten lichter en zuiniger geworden.

Voor welke van de onderstaande uitspraken staat bewijs in het diagram? Kies het juiste antwoord.
A
Elektrische apparaten zijn zuiniger geworden
B
Elektrische apparaten zijn zwaarder geworden
C
Er worden meer elektrische apparaten gebruikt
D
Het gebruik van elektriciteit is toegenomen

Slide 39 - Quizvraag

Hidde en Max praten over het beperken van milieuvervuiling.
Hidde zegt: 'De consument kan milieuvervuiling beperken door producten met minder grondstoffen te verbruiken.'
Max zegt: ' De consument kan milieuvervuiling beperken door flessen met statiegeld te nemen'.

Wie heeft gelijk?
A
Hidde
B
Max
C
Beide
D
Niemand

Slide 40 - Quizvraag

Aan de slag!
Wat? Leren voor de toets van volgende week!
Hoe? In de online leeromgeving
Hulp? De docent (tijdens de les), je laptop en je medestudent.
Tijd? Tot de timer op 0 staat of de opdrachten af zijn
Uitkomst? Je hebt geoefend met de leerstof.
Klaar? Leer nog meer!

timer
25:00

Slide 41 - Tekstslide