Inkomstenbelasting

1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Waar bestaat de loonheffing uit?
A
nettoloon en loonbelasting
B
loonbelasting en sociale premies werkgever
C
sociale premies werkgever en sociale premies werknemer
D
loonbelasting en sociale premies werknemer

Slide 2 - Quizvraag

Jamies brutoloon is € 945,66.
De loonheffing is € 201,46.
Bereken Jamies nettoloon.

Slide 3 - Open vraag

Slide 4 - Tekstslide

Het inkomen is €110.000. Het eigenwoningforfait is €4.500 en de hypotheekrente €14.200.
Bereken het belastbaar inkomen.

Slide 5 - Open vraag

Wat is waar over het belastbaar inkomen?
A
Het belastbaar inkomen is hetzelfde als het netto-inkomen
B
Door aftrekposten wordt het belastbaar inkomen lager dan het bruto-inkomen
C
Belastbaar inkomen = bruto-inkomen – belastingvrije voet
D
Belastbaar inkomen – belasting = netto-inkomen

Slide 6 - Quizvraag

Welke van de volgende zijn alleen maar aftrekposten?

A
reiskosten OV en hypotheekrente
B
hypotheekrente en een auto van de zaak
C
loon en eigenwoningforfait
D
studiekosten en eigenwoningforfait

Slide 7 - Quizvraag

Jeanet heeft een belastbaar inkomen van €35.000.
Hoeveel belasting moet zij betalen?
Schijf 1: €0 tot €68.507,- is 37,35%
Schijf 2: €68.507 tot € oneindig is 49,50%

Slide 8 - Open vraag

Kees heeft een belastbaar inkomen van €70.000.
Hoeveel belasting moet hij betalen?
Schijf 1: €0 tot €68.507,- is 37,35%
Schijf 2: €68.507 tot €oneindig is 49,50%

Slide 9 - Open vraag

Harrie heeft een belastbaar inkomen van €89.000
Hoeveel belasting moet hij betalen?
Schijf 1: €0 tot €68.507,- is 37,35%
Schijf 2: €68.507 tot €oneindig is 49,50%

Slide 10 - Open vraag

Hoeveel € belasting betaalt iemand die €55.694 verdient?

Slide 11 - Open vraag

Hoeveel € belasting betaalt iemand die €60.000 verdient?

Slide 12 - Open vraag

Inkomstenbelasting is progressief want met hoger inkomen betaal je meer belasting.
A
juist
B
onjuist
C
Wat?
D
Wanneer hebben we extra lessen?

Slide 13 - Quizvraag

Tom heeft alle gegevens verzameld om zijn inkomstenbelasting te kunnen berekenen.
• inkomen € 41.900
• WOZ-waarde woning € 182.000
• hypotheek € 168.000, hypotheekrente 5,1%
• eigenwoningforfait 0,75%
• andere aftrekposten € 1.957
Bereken: het belastbaar inkomen in box 1

Slide 14 - Open vraag

Inkomstenbelasting
Iedereen moet over zijn inkomen inkomstenbelasting betalen. Na afloop van een jaar krijg je via MijnOverheid.nl bericht dat je aangifte van je inkomsten moet doen.

Na aangifte krijg je een aanslag, hierin staat wat je aan inkomstenbelasting verschuldigd bent.

Slide 15 - Tekstslide

Box 1
  • belasting over inkomen uit werk en eigen woning
  • inkomen uit werk is loon of nettowinst
  • je mag bepaalde kosten aftrekken van je inkomen, zodat je minder belasting hoeft te betalen (aftrekposten)
  • als je een eigen woning hebt moet je een bedrag bij je inkomen optellen, en daar moet je dus belasting over betalen

Slide 16 - Tekstslide

Rekenopgave
De WOZ-waarde van een woning is € 180.000. Bereken het eigenwoningforfait.
Antwoord
180000 : 100 x 0,55 = € 990

Slide 17 - Tekstslide

Voorbeeld berekening belastbaar inkomen
Wendy heeft een brutojaarinkomen van € 36.000,-
Daarnaast heeft ze een huis met een hypotheek van € 250.000,- met een rente van 4,5%.  Het eigen woningforfait is 0,55%, de woningwaarde is € 250.000,-.
Bereken haar belastbaarinkomen.

Bruto jaarinkomen                                             € 36.000,-
Aftrekpost      € 250.000,- x 0,045   =          € 11.250,-        -
Bijtelling         € 250.000 x 0,55 : 100 =      € 1.375,-          +
Belastbaar inkomen                                          € 26.125,-        

Slide 18 - Tekstslide

Progressief belastingtarief
Het belastingpercentage wordt hoger naarmate het belastbaar inkomen toeneemt.

Slide 19 - Tekstslide

 
Brutoloon
- Loonheffing (= loonbelasting + premies volksverzekeringen)
- Premies werknemersverzekeringen
----------------------------------------------------------------------------------
Nettoloon



De loonheffing is een 
voorheffing van de belastingsdienst! 

Slide 20 - Tekstslide

Wat is een aftrekpost bij de inkomstenbelasting?
A
hypotheekaflossing
B
hypotheekrente

Slide 21 - Quizvraag

Inkomstenbelasting is progressief want met hoger inkomen betaal je meer belasting.
A
juist
B
onjuist
C
Wat?
D
Wanneer hebben we extra lessen?

Slide 22 - Quizvraag

Waar bestaat de loonheffing uit?
A
nettoloon en loonbelasting
B
loonbelasting en sociale premies werkgever
C
sociale premies werkgever en sociale premies werknemer
D
loonbelasting en sociale premies werknemer

Slide 23 - Quizvraag

Juist of onjuist?

Het belastbaar inkomen wordt hoger door de aftrekposten.
A
juist
B
onjuist

Slide 24 - Quizvraag

Uitgangspunten voor het heffen van belasting.
  • profijtbeginsel
  • draagkrachtbeginsel
  • solidariteitsbeginsel

Slide 25 - Tekstslide

profijtbeginsel
Je betaalt omdat je ergens gebruik van maakt.

Voorbeeld: motorrijtuigenbelasting (houderschapsbelasting, je betaalt voor het bezit van het voertuig).

Slide 26 - Tekstslide

draagkrachtbeginsel
Wie in staat is veel te betalen, moet ook meer betalen.

Voorbeeld: de inkomstenbelasting heeft een progressief tarief, d.w.z. hoe meer je verdient, hoe hoger de te betalen belasting in verhouding is.

Slide 27 - Tekstslide

solidariteitsbeginsel
De overheid wil de welvaart onder de bevolking redelijk verdelen.
De sterken helpen de zwakken: inkomens worden herverdeeld. 
Mensen met een hoog inkomen moeten in verhouding meer geld afstaan ten behoeve van mensen zonder inkomen of met een laag inkomen.

Slide 28 - Tekstslide

Hoe wordt inkomen herverdeeld?
  • progressief belastingstelsen inkomstenbelasting
  • stelsel van sociale zekerheid (uitkeringen).
  • inkomenssteun (huurtoeslag, zorgtoeslag, etc.)

Slide 29 - Tekstslide

Wanneer 2 personen met een verschillend loon 5% verhoging krijgen is er sprake van ....
A
Nivellering
B
Denivellering
C
Geen van beide

Slide 30 - Quizvraag

Loonbelasting is een ... belasting.
A
directe
B
indirecte

Slide 31 - Quizvraag

BELASTING OVER JE SPAARGELD

BOX 3

Slide 32 - Tekstslide

Box 3
Belasting over inkomsten uit vermogen, zoals spaargeld en beleggingen. Deze inkomstenbelasting in box noem je ook wel vermogensrendementsheffing. Bij deze belasting doet de overheid alsof je per jaar verdient aan rente met je spaargeld of winst op je belegging. Dit noem je fictief rendement.

Het eerste deel van je spaargeld is belastingvrij, dit heet heffingsvrij vermogen.

Slide 33 - Tekstslide

Boven de € 25.000 spaargeld rekent de belastingdienst met een fictief rendement van 2,6% (tot € 100.000, daarboven gelden andere percentages) . Over het fictief rendement betaal je 30% belasting.

Slide 34 - Tekstslide

Teije en Inge hebben samen € 31.500 spaargeld en € 34.640 aan beleggingen. Voor hen samen is het heffingsvrij vermogen € 50.000.

Bereken de belasting in box 3 voor Teije en Inge. Gebruik de gegevens uit de vorige slide.

Slide 35 - Open vraag

Leon heeft 50.000 euro aan vermogen. Voor hem geldt het heffingsvrije vermogen € 25.000.
Hoeveel belasting moet Leon betalen in box 3? Reken met een fictief rendement van 2,6%, en een belastingpercentage van 30%

Slide 36 - Open vraag

Soraya en Wilson hebben € 31.600 aan spaargeld en € 24.800 aan beleggingen. het heffingsvrij vermogen is € 25.000 per persoon.
Het fictief rendement is 2,6%. De belasting hierover is 30%.

Bereken het bedrag dat Soraya en Wilson in box 3 moeten betalen.

Slide 37 - Open vraag

Guido heeft € 68.000 aan spaargeld.
Er geld een heffingsvrij vermogen van € 50.000. Over de rest van zijn spaargeld betaalt hij over het fictieve rendement van 1,9% belasting: 31%.
Bereken de vermogensrendementsheffing die hij in box 3 moet betalen.

Slide 38 - Open vraag