Nederlands boek B, thema 1 taak A, Deze woorden ken ik

Nederlands boek B
Thema 1, leren werken
Taak A en B
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 1

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands boek B
Thema 1, leren werken
Taak A en B

Slide 1 - Tekstslide

Leg in je eigen woorden uit wat 'stage lopen' betekent.

Slide 2 - Open vraag

Ik heb leuke collega's.
Wat betekent 'collega'?
A
persoon die bij jou in de klas zit
B
persoon die bij hetzelfde bedrijf werkt

Slide 3 - Quizvraag

Wat betekent 'dagplanning'?
A
overzicht van alle taken die je op een dag wilt gaan doen.
B
overzicht van alle taken die je in een week wilt gaan doen.

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een ander woord voor 'docent'?

Slide 5 - Open vraag

Wat betekent 'interne stage'?
A
Stage in de school
B
Stage buiten de school

Slide 6 - Quizvraag

Wat betekent 'externe stage'?
A
Stage in de school
B
Stage buiten de school

Slide 7 - Quizvraag

Waar staan de woorden in alfabetische volgorde?
A
collega, dagplanning, docent, kantine
B
kantine, docent, collega, dagplanning
C
dagplanning, docent, collega, kantine
D
collega, docent, dagplanning, kantine

Slide 8 - Quizvraag

Hoeveel letters heeft het woord:
PRAKTIJKLOKAAL
A
15
B
12
C
14
D
13

Slide 9 - Quizvraag

Leg uit wat een kantine is

Slide 10 - Open vraag

Blz. 22
Er zijn allerlei sectoren waarin je kunt werken, zoals de sector groen, de sector zorg&welzijn en de sector horeca.
Het werk dat je elke dag doet om geld te verdienen, noem je een beroep. Elk beroep heeft zijn eigen taken.


Slide 11 - Tekstslide

Blz. 24
Maak opdracht 2

Lees steeds het verhaaltje en beantwoord de vragen.

timer
8:00

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht
Kies een sector: 

Dienstverlening
Groen
Horeca
Techniek
Zorg&Welzijn

Slide 13 - Tekstslide

Werkstuk/verslag
Je gaat informatie opzoeken over jouw gekozen sector. Hier ga je een werkstuk(je) over schrijven.
Hier moet instaan:
1 Wat voor soort werk is er in de sector
2 Bij welke bedrijven kun je werken
3 Wat houdt het werk in
4 Welke opleiding heb je nodig
5 Waarom zou jij in deze sector willen en kunnen werken

En je houdt een interview met iemand thuis die werkt (vader, moeder, broer, zus)
1  Wat is uw beroep?
2 Welke taken heeft u?
3 In welke sector valt het beroep?
4 Wat doet u op een werkdag?
5 Wat vindt u leuk en niet leuk aan uw werk?
6. Wat wilde u vroeger graag worden?


Slide 14 - Tekstslide