Grammatica 5.3 Tekens bij woorden

Nog even herhalen:
wat schrijf je met hoofdletter?
1 / 31
volgende
Slide 1: Woordweb
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nog even herhalen:
wat schrijf je met hoofdletter?

Slide 1 - Woordweb

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Welk(e) woord(en) schrijf je met een hoofdletter?
meneer van dale heeft woensdag een vrije dag.

Slide 4 - Open vraag

Welk(e) woord(en) schrijf je met een hoofdletter?
hij woont in het noorden van friesland.

Slide 5 - Open vraag

Welk(e) woord(en) schrijf je met een hoofdletter?
ik verheug me nu al op kerstmis met de kerstboom, kerstcadeaus en het kerstdiner.

Slide 6 - Open vraag

Welk(e) woord(en) schrijf je met een hoofdletter?
's ochtends heb ik altijd moeite met opstaan.

Slide 7 - Open vraag

Welk(e) woord(en) schrijf je met een hoofdletter?
20 mei wordt janneke de vries 15 jaar.

Slide 8 - Open vraag

Welk(e) woord(en) schrijf je met een hoofdletter?
Dat chinese restaurant heeft een eigenaar uit engeland die goed spaans spreekt.

Slide 9 - Open vraag

Welke schrijfwijze is correct voor 'tussen- en doorvoer'?
A
tussen- en doorvoer
B
tussen en doorvoer
C
tussen-en doorvoer
D
tussenendoorvoer

Slide 10 - Quizvraag

Grammatica 5.3 

tekens bij woorden

Slide 11 - Tekstslide

Doel
Je gebruikt apostrofs, trema’s, accenten en weglatingsstreepjes correct.

Slide 12 - Tekstslide

Welke (spellings)tekens?
apostrof:                                      '
trema:                        ë, ï, ü     
accent aigu:          (wind mee) é
accent grave:                                   è
circumflex (dakje):                                   ê
weglatingsstreepje:                                   -


Slide 13 - Tekstslide

Oefenen op het toetsenbord, probeer
uit: ' ä é è ê -

Slide 14 - Open vraag

De apostrof: '
  • gebruik je bij meervoud en bezit, als je het woord anders verkeerd zou uitspreken.
 taxi’s, drama’s, baby’tje



  • om bezit aan te geven na een s-klank, z-klank of x-klank.
 Lex’ vader, Annelies’ tas

  • gebruik je bij weglating.
 ‘s avonds, 's-Hertogenbosch



  • bij afkortingen, cijfer- en letterwoorden.
 mbo’er, A4’tje, sms’en

Slide 15 - Tekstslide

Welk woord is juist gespeld?
A
vmboër
B
vmbo'er
C
vmbo-er
D
vmboer

Slide 16 - Quizvraag

Welk woord is juist gespeld?
A
's avonds
B
s avonds
C
s'avonds
D
s-avonds

Slide 17 - Quizvraag

Welk woord is juist gespeld?
A
Maikel's verjaardag
B
Roos' verjaardag
C
Dylan's verjaardag
D
Toms' verjaardag

Slide 18 - Quizvraag

Welk woord is juist gespeld?
A
A4-tje
B
A-4'tje
C
A4'tje
D
A4'-tje

Slide 19 - Quizvraag

Trema  
  • Aangeven dat er bij die letter een nieuwe klank begint.                                       financiële, egoïstisch, reünie
  • Ook trema bij samengestelde telwoorden: drieëntwintig

  • Geen trema bij:
  • woorden die uit een andere taal overgenomen zijn, waar al geen trema gebruikt wordt:
    museum, elektricien
  • Als de uitspraak goed is zonder trema: draaiing, verfraaiing, financieel

Slide 20 - Tekstslide

Goed gespeld
Fout gespeld
opticien
tweeenvijftig
beëindigen
geupload 

Slide 21 - Sleepvraag

Wel of geen extra e?
Categorie bacteriën en calorieën


Een woord dat eindigt op –ie, wordt in het meervoud –iën of –ieën. De extra -e- wordt toegevoegd als de klemtoon op de laatste lettergreep valt.



calorieën
categorieën
bacteriën

Slide 22 - Tekstslide

Welk woord is goed gespeld?
A
financiën
B
financien
C
financieen
D
financieën

Slide 23 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
bacterien
B
bacteriën
C
bacteries
D
bacterieën

Slide 24 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
fatasien
B
fantasiën
C
fantasieën
D
fantasies

Slide 25 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
porieën
B
poriën
C
pories
D
porien

Slide 26 - Quizvraag

Het accent
  • om aan te geven of je de klank kort of lang uitspreekt
 café, logé, enquête, scène, hé, hè



  • om klemtoon aan te geven (accent naar rechts).
 Ik denk dat we dat juist wél moeten doen.

Slide 27 - Tekstslide

Het weglatingsstreepje
  • gebruik je om aan te geven dat je een deel van het woord weglaat.
    voor- en nadelen, ochtend- en middagpauze, klein- en achterkleinkinderen


Slide 28 - Tekstslide

Hoe schrijf je 'voor-en achterkant' correct?
A
vooren achterkant
B
vooren-achterkant
C
voor-en-achterkant
D
voor en achterkant

Slide 29 - Quizvraag

Hoe schrijf je 'in-en uitloggen' correct?
A
in- en uitloggen
B
in-en-uit loggen
C
in en uitloggen
D
in-enuitloggen

Slide 30 - Quizvraag

Aan de slag:
lezen: blz. 197
maken: 198 en 199
timer
20:00

Slide 31 - Tekstslide