5.9 Spelling: Engelse werkwoorden, leestekens

Lezen
timer
10:00
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Lezen
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Huiswerk
Opdr. 5 en 6 (blz. 73)
Opdr. 1 (blz. 71)

Slide 2 - Tekstslide

Huiswerk
Huiswerk: H 4.9, opdr. 1

Slide 3 - Tekstslide

H 5.9: Spelling
DOEL van vandaag:
  • Je oefent de dicteewoorden.
  • Je weet wanneer je leestekens (weglatingsstreepje, koppelteken) moet gebruiken.

Slide 4 - Tekstslide

H 5.9: Spelling
Leer de dicteewoorden (blz. 148) schrijven. (= huiswerk)

Oefen de dicteewoorden (blz. 148):
         a) Dicteer elkaar steeds een woord.
         b) Maak een lijstje van de woorden die je niet goed had geschreven.



Slide 5 - Tekstslide

H 5.9: Spelling
Huiswerk: Leer de dicteewoorden schrijven.

  1. calorieën
  2. egoïsme
  3. havoër
  4. ideële
  5. ideeën
  6. première

Slide 6 - Tekstslide

H 5.9: Spelling
Weglatingsstreepje: = vervangt een weggelaten woorddeel

Wanneer gebruik je een weglatingsstreepje?
Als in een zin twee samenstellingen naast elkaar staan met daarin hetzelfde woord:
          Dinsdag
ochtend en -avond ga ik altijd naar de sportschool.
         Psychologie- en natuurkundestudenten zijn erg verschillend.

Slide 7 - Tekstslide

H 5.9: Spelling
Oefenen!
Blz. 145, opdracht 8

  1. wieler- en hardloopwedstrijden
  2. wiel- of neuslengte
  3. opname- en afdruktechnologie

Slide 8 - Tekstslide

H 5.9: Spelling
Koppelteken: = een klein streepje dat woorden met elkaar verbindt.

Wanneer gebruik je een koppelteken? (1)
in een samenstelling:
   die zonder koppelteken verkeerd uitgesproken worden:   stage-uren, na-apen
   met cijfers, letters of andere tekens:                                           vmbo-leerling, 70-jarige, €-teken
   als de delen van de samenstelling gelijkaardig zijn:            woon-werkverkeer

Slide 9 - Tekstslide

H 5.9: Spelling
Koppelteken: = een klein streepje dat woorden met elkaar verbindt.

Wanneer gebruik je een koppelteken? (2)
in aardrijkskundige namen:    Zuid-Amerika, Noord-Brabant
bij dubbele achternamen:    Hannie Werters-van de Hoek
bij een functie, rang of titel: minister-president
in combinaties van niet-, non-, ex- en oud- + een zelfstandig naamwoord: niet-roker, ex-collega

Slide 10 - Tekstslide

H 5.9: Spelling
Koppelteken: = een klein streepje dat woorden met elkaar verbindt.

Wanneer gebruik je een koppelteken? (2)
in aardrijkskundige namen:    Zuid-Amerika, Noord-Brabant
bij dubbele achternamen:    Hannie Werters-van de Hoek
bij een functie, rang of titel: minister-president
in combinaties van niet-, non-, ex- en oud- + een zelfstandig naamwoord: niet-roker, ex-collega

Oefenen:
blz. 145, opdracht 9

Slide 11 - Tekstslide

H 5.9: Spelling
Koppelteken oefenen:
Opdracht 10 (blz. 146)

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Lezen
timer
10:00

Slide 14 - Tekstslide

H 5.9: Spelling
DOEL:
  • Je oefent de dicteewoorden.
  • Je weet hoe je Engelse werkwoorden in het Nederlands spelt.

Slide 15 - Tekstslide

Huiswerk
Huiswerk: opdr. 10



Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

H 5.9: Spelling
Huiswerk: Leer de dicteewoorden schrijven.



Slide 18 - Tekstslide

H 5.9: Spelling
Oefen de dicteewoorden (blz. 148):

Neem een blad papier of je schrift.
Je werkt in tweetallen.

  1. Dicteer elk 5 dicteewoorden. Let op: Elk woord mag maar één keer gebruikt worden.
  2. Controleer elkaars woorden.
  3. Wie heeft de meeste goede woorden?
        
       


Slide 19 - Tekstslide

H 5.9: Spelling
Dicteewoorden (blz. 148):

Neem een blad papier of je schrift.
  1.  
  2.  
  3.  
  4.  
  5.  

       


Slide 20 - Tekstslide

H 5.9: Spelling
Dicteewoorden (blz. 148):

Neem een blad papier of je schrift.
  1.  analyseren
  2. dyslexie
  3. encyclopedie
  4. idyllisch
  5. lobbyist
  6. pyjama


Slide 21 - Tekstslide

H 5.9: Spelling
Spelling van de Engelse werkwoorden...
      Bijvoorbeeld: downloaden, faxen, shoppen, appen, lunchen, streamen, ...


Slide 22 - Tekstslide

H 5.9: Spelling
Spelling van de Engelse werkwoorden...
      Bijvoorbeeld: downloaden, faxen, shoppen, appen, lunchen, streamen, ...


Slide 23 - Tekstslide

H 5.9: Spelling
Spelling van de Engelse werkwoorden...
      Bijvoorbeeld: downloaden, faxen, shoppen, appen, lunchen, streamen, ...


Slide 24 - Tekstslide

H 5.8: Spelling
Oefenen!
blz. 143, opdr. 4

Slide 25 - Tekstslide

H 5.9: Spelling
Oefenen:
Opdracht 1ab (= huiswerk)

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Lezen
timer
10:00

Slide 28 - Tekstslide

H 5.9: Spelling
DOEL van vandaag:
  • Je oefent de dicteewoorden.
  • Je oefent de spelling van Engelse werkwoorden.

Slide 29 - Tekstslide

Huiswerk
Huiswerk: opdr. 1a+b (blz. 140)



Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

H 5.9: Spelling
Dicteewoorden (blz. 148):

Neem een blad papier of je schrift.
  1.  
  2.  
  3.  
  4.  
  5.  

       


Slide 33 - Tekstslide

H 5.9: Spelling
Dicteewoorden (blz. 148):

Neem een blad papier of je schrift.
  1.  acryl
  2. gynaecoloog
  3. lyrisch
  4. synthetisch
  5. vinyl
  6. yoghurt


Slide 34 - Tekstslide

Engelse werkwoorden

Slide 35 - Tekstslide

Hoe spel je Engelse werkwoorden?
A
Volgens de Nederlandse spellingsregels
B
Volgens de Engelse spellingsregels
C
Volgens aparte spellingsregels
D
Hangt af van het woord. Sommige spelling volgens Nederlandse regels, andere Engels.

Slide 36 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
Hij heeft de bal over het net (smashen).
A
gesmasht
B
gesmashed
C
gesmashet
D
gesmashd

Slide 37 - Quizvraag

(Engelse werkwoorden)
Hij (managen-vt)
A
managede
B
managete
C
managde
D
managte

Slide 38 - Quizvraag

(Engelse werkwoorden)
Wij hebben (basketballen)
A
gebasketballd
B
gebasketbald

Slide 39 - Quizvraag

(Engelse werkwoorden)
Hij (timen - vt)
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede

Slide 40 - Quizvraag

Engelse werkwoorden

Hij (lunchen-vt)
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde

Slide 41 - Quizvraag

Engelse werkwoorden

Hij ...(racen - vt).
A
Hij racte.
B
Hij racette.
C
Hij racde.
D
Hij racete.

Slide 42 - Quizvraag

(Engelse werkwoorden)
Hij (barbecueën-vt)
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette

Slide 43 - Quizvraag

(Engelse werkwoorden)
Zij hebben (volleyballen)
A
gevolleybald
B
gevolleyballd

Slide 44 - Quizvraag

Ik snap hoe je de Engelse werkwoorden schrijft
A
Ja
B
Ja, maar ik wil nog wat extra instructie
C
Nee, ik snap er nog niet veel van.

Slide 45 - Quizvraag

Slide 46 - Tekstslide

Vandaag
  • Dicteewoorden oefenen.
  • Vorige toets bespreken.
  • Zelfstandig oefenen voor de volgende toets: Test jezelf, Versterk jezelf.

Slide 47 - Tekstslide

Dictee
Dicteewoorden (blz. 77 + 148):

Neem een blad papier of je schrift.
  1.  
  2.  
  3.  
  4.  
  5.  

       


Slide 48 - Tekstslide

Dictee
Dicteewoorden (blz. 77 + 148):

Neem een blad papier of je schrift.
  1.  diëtiste
  2. déjà vu
  3. gympen
  4. hypocrisie
  5. labyrint
  6. pinguïn


Slide 49 - Tekstslide

Toets grammatica (H3 + H4)
Max. aantal punten:  21

Gemiddeld:  6.55

Slide 50 - Tekstslide

Toets spelling (H 4.9 + H 5.9)
Leerstof:
- voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord kunnen gebruiken
- tegenwoordig deelwoord als bijvoeglijk naamwoord kunnen gebruiken
- leestekens: trema, apostrof, accent, weglatingsstreepje, koppelteken
- Nederlandse spelling van Engelse werkwoorden
- dicteewoorden (2x20 woorden)

Zelfstandig oefenen: Test jezelf, Versterk jezelf

timer
15:00

Slide 51 - Tekstslide