17 Toetsvoorbereiding H2+3 les 1

timer
10:00
Lezen in je leesboek
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

timer
10:00
Lezen in je leesboek

Slide 1 - Tekstslide

Woord van de week
doorlopend 

Betekenis: onafgebroken, voortdurend       

Op deze afdeling van het ziekenhuis mag je
doorlopend bezoek ontvangen. 
                    

Slide 2 - Tekstslide

Repetitie H2 en H3
Over de paragrafen woorden, spelling en grammatica van hoofdstuk 2 en 3.

(Let op: vwo niet grammatica, zinsontleding h3
beknopte bijzin staat (online) uitgelegd in H5)

Slide 3 - Tekstslide

Repetitie H2 en H3
Woorden H2 en H3
Leer de woorden uit de woordenlijst van H2 en H3.

Op de toets moet je de betekenis van het moeilijke woord kunnen noteren. Let op dat de betekenis moet passen in de tekst of zin waarin het woord staat.

Hoe? Test jezelf, versterk jezelf en de woordtrainer.

Slide 4 - Tekstslide

Repetitie H2 en H3
Grammatica zinsdelen H2 en H3
Uit samengestelde zinnen moet je kunnen aanwijzen wat hoofd- en bijzinnen zijn. Zorg dat je die kunt herkennen en weet wat de kenmerken zijn.

Je moet beknopte bijzinnen kunnen herkennen.

Je moet een samengestelde zin kunnen ontleden.

Kies uit werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde (wg, ng), onderwerp (o), lijdend voorwerp (lv), meewerkend voorwerp (mv) en bijwoordelijke bepaling (bwb).


Slide 5 - Tekstslide

Repetitie H2 en H3
Grammatica woordsoorten H2 en H3
Je moet voegwoorden kunnen herkennen en aangeven of ze twee zinsdelen, twee hoofdzinnen of een hoofdzin en een bijzin verbinden.
Je moet tussenwerpsels kunnen herkennen.
Je moet bijwoorden kunnen herkennen en aan kunnen geven of het een bijwoord is van tijd – ontkenning – hoeveelheid – graad – frequentie – plaats/richting. Of noteer: ‘geen soort’.

Je moet de woordsoorten van een zin kunnen benoemen.
Kies uit lidwoord (lw), bijvoeglijk naamwoord (bn), zelfstandig naamwoord (zn) voorzetsel (vz), voegwoord (vw), werkwoord (kww, hww, zww, wkww), voornaamwoord (psv, bzv, av, vrv, wvn, wgv), telwoorden (oht, bht, ortw, brtw), bijwoord (bw) of tussenwerpsel (tsw).



Slide 6 - Tekstslide

Repetitie H2 en H3
Spelling H2 en H3

Je moet in een zin kunnen aangeven of je wel of geen meervouds-n gebruikt bij verwijzingen (bijvoorbeeld: vele of velen).

In een zin kan je de juiste vorm invullen van een werkwoord in de verleden tijd en de tegenwoordige tijd. Ook kan je een voltooid deelwoord en tegenwoordig deelwoord correct spellen.

Je kunt een zin zonder hoofdletters herschrijven met hoofdletters op de goede plek.



Slide 7 - Tekstslide

Repetitie H2 en H3
Hoe kan je je voorbereiden?

  • Leer de lesstof  en de gemaakte huiswerkopdrachten.

  • Maak een samenvatting van de lesstof met voorbeelden.

  • Controleer of je het snapt m.b.v. de test jezelf. 

  • Oefen verder met de woordtrainer en de versterk jezelf.




Slide 8 - Tekstslide

Repetitie H2 en H3
Deze les: quizvragen over grammatica H2 en H3
Daarna zelf oefenen/leren

Volgende les: quizvragen over spelling H2 en H3
Daarna zelf oefenen/leren




Slide 9 - Tekstslide

In een bijzin staat de persoonsvorm
A
op de eerste of tweede plek vooraan in de zin
B
ergens achteraan in de zin

Slide 10 - Quizvraag

Hoe is de zin samengesteld?
'Ik denk na over de film, terwijl ik op de fiets zit'
A
BZ-HZ
B
HZ-HZ
C
HZ-BZ
D
BZ-BZ

Slide 11 - Quizvraag

Hoe is de zin samengesteld?
'Toen de zomervakantie begon, was ik opgelucht omdat ik over was naar de volgende klas.'
A
BZ-HZ
B
BZ-HZ-BZ
C
HZ-BZ

Slide 12 - Quizvraag

In een onderschikking kan de bijzin voor of achter de hoofdzin staan.
A
juist
B
onjuist

Slide 13 - Quizvraag

In een beknopte bijzin staan geen werkwoorden
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quizvraag

'Schuddend van de lach, viel ik van mijn stoel.'
A
Wel een beknopte bijzin
B
Geen beknopte bijzin

Slide 15 - Quizvraag

Na één keer naar de kroeg geweest te zijn, heb ik besloten dat het niks voor mij is.
A
Wel een beknopte bijzin
B
Geen beknopte bijzin

Slide 16 - Quizvraag

'Dat zou heel fijn zijn!'
Deze zin heeft een...
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 17 - Quizvraag

'Als iedereen even zijn stoel op tafel wil zetten, kan er straks gedweild worden.'
Het woord 'als' is een...
A
bijwoord
B
voegwoord
C
voorzetsel

Slide 18 - Quizvraag

'Ach, dat geeft niets, hoor!'
'Ach' is een
A
bijwoord
B
voegwoord
C
tussenwerpsel
D
voorzetsel

Slide 19 - Quizvraag

'Ach, dat geeft niets, hoor!'
'hoor' is een
A
bijwoord
B
voegwoord
C
tussenwerpsel
D
voorzetsel

Slide 20 - Quizvraag

'Hij is de alleswetende, gezaghebbende professor.'
'alleswetende' is een
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord
C
werkwoord

Slide 21 - Quizvraag

'Verbaasd keek hij omhoog.'
'verbaasd' is een...
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord
C
werkwoord

Slide 22 - Quizvraag

'Opeens stond hij stil'
'opeens' is een bijwoord van
A
tijd
B
hoeveelheid
C
frequentie
D
graad

Slide 23 - Quizvraag

'Wat is er toch allemaal gebeurd?'
'toch' is een bijwoord van
A
tijd
B
'geen soort'
C
frequentie
D
graad

Slide 24 - Quizvraag

Soorten werkwoorden.
Als er maar één werkwoord in een zin staat, is dat een
A
hulpwerkwoord
B
koppelwerkwoord
C
koppelwerkwoord of zelfstandig werkwoord
D
zelfstandig werkwoord

Slide 25 - Quizvraag

'Mijn buurvrouw is gisteren op bezoek geweest.'
'is' is in deze zin een
A
koppelwerkwoord
B
hulpwerkwoord
C
zelfstandig werkwoord

Slide 26 - Quizvraag

Repetitie H2 en H3
Zelf voorbereiden

  • Leer de lesstof  en de gemaakte huiswerkopdrachten.

  • Maak een samenvatting van de lesstof met voorbeelden.

  • Controleer of je het snapt m.b.v. de test jezelf. 

  • Oefen verder met de woordtrainer en de versterk jezelf.




Slide 27 - Tekstslide