Hoofdstuk 3.4 Verslag schrijven les 1/2

Welkom!
We gaan paragraaf 3.4 (Schrijven/formuleren) in 2 lessen uitwerken. 

Je leert hoe je een goed verslag kunt schrijven. 

Vertel eens, waarom is het nuttig om een verslag te kunnen schrijven?
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
We gaan paragraaf 3.4 (Schrijven/formuleren) in 2 lessen uitwerken. 

Je leert hoe je een goed verslag kunt schrijven. 

Vertel eens, waarom is het nuttig om een verslag te kunnen schrijven?

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen 3.4 Schrijven/formuleren
Aan het eind van de paragraaf heb je een korte verslagje geschreven voor je mentor (deadline schrijftaak vrijdag 12 april 23:30):
 
  • Je leert welke onderdelen een verslag heeft.
  • Je leert een goede titel te bedenken.
  • Je leert een goede inleiding te schrijven.
  • Je leert verwijswoorden te gebruiken.

Slide 2 - Tekstslide

1. Kenmerken verslag
  1. In een verslag schrijf je feiten / meningen.
  2. Het doel van een verslag is informeren / overtuigen.
  3. Wat gebruik je om de inhoud van je verslag te bepalen?
  4. Welke signaalwoorden passen goed bij een chronologisch verslag?
  5. In een verslag schrijf je alle / interessante zaken op.
timer
3:00

Slide 3 - Tekstslide

Hoe bepaal je de inhoud van een verslag?

  • De inhoud bepaal je met de 5W1H-vragen.
  • Vertel de feiten in chronologische volgorde.
  • Gebruik signaalwoorden van tijdsvolgorde:
     Welke zijn dat ook alweer?

Slide 4 - Tekstslide

Driedeling in de tekstopbouw van een verslag
Inleiding: In meestal één alinea trek je de aandacht van de lezer door een vraag, grapje of reden te vertellen . Maar ook noem je het onderwerp. 

Kern: Feitelijke informatie over wat je hebt meegemaakt of onderzocht in meerdere alinea's.

Slot: In meestal één alinea geef je een korte samenvatting, je mening, conclusie, advies. Maar NOOIT nieuwe informatie.
Gebruik witregels tussen de alinea's (dus: sla een regel over).

Slide 5 - Tekstslide

2. Hoe schrijf je een goede inleiding? 
  1. Je begint met iets opvallends om de aandacht van de lezer te trekken. Zoals een vraag of een persoonlijk verhaaltje. Dat noem je een 'binnenkomer'.

  2. Maar je geeft ook informatie over het onderwerp.

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeeld inleiding
Voor het eerst dit jaar hebben we een wedstrijd gewonnen
en dat nog wel van de nummer twee.
Wat was ons geheime wapen?

Slide 7 - Tekstslide

Voorbeeld inleiding kort verhaal
Mijn moeder trok wit weg toen ze mij recht op het hekje af zag stormen met mijn mountainbike. Ze zag me al over de kop slaan. Ze wist natuurlijk niet dat ik de hele dag had geoefend met bunny-hoppen.

Slide 8 - Tekstslide

Hoe schrijf je een goede inleiding? 

Welke binnenkomer kun je bedenken in de inleiding van een verslag over een optreden, film, feest, wedstrijd die/dat je onlangs bijwoonde?

1. Kies een gebeurtenis
2. Schrijf de binnenkomer


Slide 9 - Tekstslide

Binnenkomer
in de inleiding

Slide 10 - Woordweb

3. Hoe schrijf je een goede titel? 
Twee functies:
1. Aandacht trekken (bijv. citaat, vraag stellen, belofte doen of 
   getal noemen).
2. Aangeven waar de tekst over gaat (informatie geven).

Een titel eindigt nooit met een punt!
Vraagteken/uitroepteken mag wel.

Slide 11 - Tekstslide

Passende titel
bij inleiding

Slide 12 - Woordweb

Inleiding schrijven
Maken opdracht 5 (inleiding schrijven).

Slide 13 - Tekstslide

Les 2 bij hoofdstuk 3.4
Verwijswoorden

Slide 14 - Tekstslide

Verwijswoorden (p. 164)
Al eens besproken bij onderdeel lezen.






Mannelijk of vrouwelijk? Kijk in het woordenboek.
het-woorden (onzijdig)
het, zijn
dat, dit
de-woorden (mannelijk)
hij, hem, zijn
die, deze
de-woorden (vrouwelijk)
zij/ze, haar
die, deze
meervoud
zij/ze, hen, hun
die, deze
De hond ligt in zijn mand, hij ligt te slapen.
Ik leen het boek van Henk en Piet. Ik heb het van hen geleend.

Slide 15 - Tekstslide

Werkmoment
  • Je mag digitaal of in je schrift werken. 
  • Je maakt opdracht 8a en 8c.
  • Je maakt opdracht 9 (alleen h hoeft niet).
  • Je maakt opdracht 10.
  • Terugkoppeling einde les.

Slide 16 - Tekstslide

Wat is je mooiste titel bij opdracht 8a?

Slide 17 - Open vraag

Afsluiting
  • Zorg dat je opdrachten 8 en 9 afhebt vóór donderdag.
  • Lees opdracht 12, 13 en 14 alvast door vóór de les. 

Slide 18 - Tekstslide

Opdracht 2 van 3.4
Werk nu samen aan opdracht 2.

Schrijf individueel een kort verslagje over wat je deed in de meivakantie.
Gebruik de 5W1H-vragen
Schrijf minimaal 50 woorden.

> Check bij elkaar of de tekst chronologisch verteld is.
> Check bij elkaar of er signaalwoorden van tijdsvolgorde in zitten.

Slide 19 - Tekstslide

Afsluiting
  • Zorg dat je opdrachten 1, 2, 3 afhebt vóór de les van morgen. 

Slide 20 - Tekstslide