Les 9 verdienen en uitgeven

Welkom
Les 9 economie
verdienen en uitgeven 
hoofdstuk 2
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Les 9 economie
verdienen en uitgeven 
hoofdstuk 2

Slide 1 - Tekstslide

Planning
Aanwezigheid
Lesdoelen bespreken
Herhaling H1 verdienen en uitgeven
Uitleg H2 verdienen en uitgeven
Zelfstandig werken

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen 
Aan het einde van de les kan je:
  • De productiefactoren benoemen en de toegevoegde waarde berekenen. 
  • Het bbp berekenen vanuit de toegevoegde waarde. 
  • Vanuit het nominale inkomen het reële inkomen berekenen.
  • Onderscheid maken tussen verschillende inkomenscategorieën.
  • uitleggen waarom een economische activiteit tot het formele circuit (formele economie) of informele circuit (informele economie) behoort.
  • het verband uitleggen tussen een veranderende arbeidsinkomensquote en de gevolgen voor winstgevendheid en investeringsbeleid.

Slide 3 - Tekstslide

Gevolgen van hoogconjunctuur zijn:
A
een ruime arbeidsmarkt en hogere inflatie dan normaal
B
een ruime arbeidsmarkt en lagere inflatie dan normaal
C
een krappe arbeidsmarkt en hogere inflatie dan normaal
D
een krappe arbeidsmarkt en lagere inflatie dan normaal

Slide 4 - Quizvraag

Welke kenmerken horen niet bij een hoogconjunctuur?
A
Er is veel werkgelegenheid
B
Winkels en fabrieken draaien op hoge toeren
C
De overheid krijgt minder belastinggeld binnen
D
De overheid kan meer geld uitgeven

Slide 5 - Quizvraag

Wat is juist over hoogconjunctuur:
A
weinig vacatures op de arbeidsmarkt
B
Lage inflatie
C
Iedereen gaat meer verdienen
D
Weinig uitkeringen

Slide 6 - Quizvraag

Wat is geen anticyclisch beleid tijdens hoogconjunctuur?
A
Inkomstenbelasting verhogen
B
Export subsidiëren
C
Bezuinigen
D
BTW verhogen

Slide 7 - Quizvraag

Wat is laagconjunctuur?
A
Gemiddelde economische groei
B
Groei van de bestedingen hoger dan de trend
C
Groei vd bestedingen lager dan de trend
D
Krimp van de economie

Slide 8 - Quizvraag

Wat is juist over laagconjunctuur:
A
De overheid maakt meer schulden
B
Consumenten merken er vaak weinig van..
C
Iedereen gaat minder verdienen
D
Bedrijven merken er vaak weinig van..

Slide 9 - Quizvraag

In een periode van laagconjunctuur is er ...(1)... vraag naar leningen en is er een ...(2)... rente
A
(1) = veel, (2) = stijgende
B
(1) = veel, (2) = dalende
C
(1) = weinig, (2) = stijgende
D
(1) = weinig, (2) = dalende

Slide 10 - Quizvraag

Er kleven nadelen aan zowel een hoog- als laagconjunctuur, welke?
A
Hoog: hoge werkloosheid, Laag: lage bezettingsgraad
B
Hoog: Krappe arbeidsmarkt Laag: conjuncturele werkloosheid
C
Hoog: bestedingsinflatie Laag: krappe arbeidsmarkt
D
Hoog: Lage bezettingsgraad Laag: hoge werkgelegenheid

Slide 11 - Quizvraag

kenmerken hoogconjunctuur

Slide 12 - Tekstslide

kenmerken laagconjunctuur

Slide 13 - Tekstslide

Uitleg Hoofdstuk 2
verdienen en uitgeven

Slide 14 - Tekstslide

Van primair naar secundair inkomen
  • Je ontvangt inkomen door inzet productie factoren = primair inkomen.

  • Daarna betaal je belasting, ontvang je uitkeringen en subsidies, als resultaat houd je primair inkomen over


Als je werkloos bent (en hebt geen grond en vermogen): geen primair inkomen, wel secundair inkomen (WW of bijstand)

Slide 15 - Tekstslide

Categoriale inkomensverdeling
  • Categoriale inkomensverdeling = het verdelen van primair inkomen over verschillende categorieën 

Slide 16 - Tekstslide

Subjectieve methode 
  • BBP berekenen door middel van de primaire inkomens. 
  • Primaire inkomens zijn vergoedingen voor productiefactoren

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Slide 19 - Video

Berekenen BBP

Het BBP is het totaal van de productie.

De productie berekenen we door het totaal van de toegevoegde waardes te nemen.

Bruto toegevoegde waarde bij bedrijven = waarde productie bij bedrijven = omzet – inkoop bij andere bedrijven = omzet – ingekochte grond- en hulpstoffen – diensten van derden

Slide 20 - Tekstslide

Dit bedrag wordt gebruikt om de beloningen van de productiefactoren (dit zijn kapitaal, arbeid, natuur en ondernemerschap) mee te betalen en er wordt een gedeelte afgehaald voor afschrijvingen.
Vandaar dat we de bruto toegevoegde waarde ook als volgt kunnen berekenen:

loon + huur + rente + pacht + winst + afschrijvingen


Dit bedrag wordt gebruikt om de beloningen van de productiefactoren (dit zijn kapitaal, arbeid, natuur en ondernemerschap) mee te betalen en er wordt een gedeelte afgehaald voor afschrijvingen.


Vandaar dat we de bruto toegevoegde waarde ook als volgt kunnen berekenen:

loon + huur + rente + pacht + winst + afschrijvingen

Slide 21 - Tekstslide


De toegevoegde waarde van de overheid kunnen we niet berekenen door van de omzet de inkoop van andere bedrijven af te halen.

De overheid verkoopt namelijk (meestal) niets.

Daarom wordt het totaal van de ambtenarensalarissen als maatstaf voor de productie / toegevoegde waarde van de overheid gebruikt.

Slide 22 - Tekstslide

Samengevat

BBP =

alle toegevoegde waardes bedrijven + ambtenarensalarissen
= totale omzet alle bedrijven – onderlinge levering bedrijven + ambtenarensalarissen
= van alle bedrijven de loonsom + huur + pacht + rente + winst + ambtenarensalarissen

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Welvaart in enge & ruime zin

Als we het BBP berekenen door de geldwaarde van de productie te nemen (zoals hiervoor uitgelegd), berekenen we de welvaart in enge zin.

Er wordt hierbij geen rekening gehouden met factoren die we niet in geld kunnen uitdrukken, maar wel invloed hebben op de welvaart van de inwoners van een land.

Slide 25 - Tekstslide


Denk bijvoorbeeld aan negatieve externe effecten zoals milieuvervuiling. Dit lijdt tot een daling van de welvaart bij veel mensen.

Dit noemen we dan de welvaart in ruime zin.

Dit is alleen niet te meten, aangezien de (meeste) externe effecten niet in geld worden uitgedrukt. Je kunt op z’n hoogst een schatting maken of zeggen of het waarschijnlijker is dat het stijgt of daalt.

Slide 26 - Tekstslide

Herhaling externe effecten

We spreken van externe effecten als er bij de productie van een goed de volgende dingen meespelen:

- bij de productie komen onbedoelde bijproducten / effecten kijken (producten / effecten die niet het doel zijn van het oospronkelijke goed)

- deze producten / effecten beïnvloeden de welvaart van een ander dag degene die het goed consumeert.

- de eventuele (maatschappelijke) kosten die de onbedoelde bijproductie met zich meebrengt, zitten niet verwerkt in de prijs van het oorspronkelijke goed.

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Video

Het aandeel van de productiefactor Arbeid
Loonquote
Met de loonquote meten we hoeveel procent van het totaal verdiende inkomen naar de werknemers (in loondienst) gaat. In het gegeven diagram is dat dus 79%




Slide 29 - Tekstslide

Loonquote 
Categoriale inkomensverdeling: De verdeling van het inkomen over de inkomenscategorieën loon, winst, rente, huur en pacht

Loonquote: het loon uitgedrukt in procenten van het totale primaire inkomen. 

Slide 30 - Tekstslide

Voorbeeld 1

Stel dat de stijging van het nominale BBP 4% was.

De prijzen zijn in diezelfde tijd met 1% gestegen.

Met hoeveel procent is het reële BBP toegenomen?
104 / 101 x 100 = 102,97      
102,97 – 100 = 2,97%

Slide 31 - Tekstslide

a) Hoe groot is de bruto toegevoegde waarde van de bedrijven in dit land?
b) Hoe groot is het BBP in dit land?
c) Hoe groot was de winst van de bedrijven in dit land?


Gegeven is verder dat een jaar later het BBP 4,1 mld. bedraagt. In het afgelopen jaar zijn de prijs met 1% gedaald.
d) Bereken de stijging van het reële BBP.
e) Is de welvaart in ruimte zin in dit land gestegen of gedaald? Verklaar je antwoord.

Slide 32 - Tekstslide

Uitwerking oefenopgave 1

a) 5 mld. – 1 mld. = 4 miljard


b) 4 mld. + 0,05 mld. = 4,05 miljard


c) BBP – (loon + huur + pacht + rente) – afschrijvingen

= 4,05 – 1,5 – 0,5 – 0,25 – 0,15 = 1,65 miljard

Slide 33 - Tekstslide

d) Stijging BBP  (4,1 – 4,05) / 4,05 x 100% = 1,23%
Reëel indexcijfer BBP = 101,23 / 99 x 100 = 102,26
Stijging reëel BBP = 102,26 – 100 = 2,26%


e) De welvaart in enge zin is gestegen (want dat wordt gegeven door de reële productiewaarde), maar van de welvaart in ruime zin kun je niks zeggen. Je weet niks over negatieve externe effecten.

Slide 34 - Tekstslide