2a 2b 9-1 2023

Pak je telefoon, we gaat Kahoots doen!

1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Pak je telefoon, we gaat Kahoots doen!

Slide 1 - Tekstslide

fictie
spelling
grammatica
lezen
schrijven

Slide 2 - Tekstslide

Programma
 Programma 9-2 proefwerk

Slide 3 - Tekstslide

Programma: oefenen voor het proefwerk
-woordsoorten
-samengestelde zinnen
-hoofdletters en leestekens



Slide 4 - Tekstslide

Na de les...
hebben we geoefend voor het proefwerk.

Slide 5 - Tekstslide

Grammatica woordsoorten
Taalkundig ontleden.

Ieder woord in een zin krijgt een naam. 

Slide 6 - Tekstslide

Taalkundig ontleden

Hierbij bepaal je voor elk woord tot

welke woordsoort het behoort.

Woordsoorten zijn: 

1. lidwoord

2. zelfstandig naamwoord

3. bijvoeglijk naamwoord

4. werkwoord

5. voorzetsel

Slide 7 - Tekstslide

Taalkundig ontleden

Hierbij bepaal je voor elk woord tot

welke woordsoort het behoort.

Woordsoorten zijn: 

1. lidwoord

2. zelfstandig naamwoord

3. bijvoeglijk naamwoord

4. werkwoord

5. voorzetsel

Slide 8 - Tekstslide

LIDWOORD

Er zijn drie lidwoorden:

- de

- het ('t)

- een ('n)

Bepaalde en onbepaalde lidwoorden

De en het zijn bepaalde lidwoorden.

Een is een onbepaald lidwoord.

Slide 9 - Tekstslide

Lidwoorden
  1. De (bepaald lidwoord)
  2. Het (bepaald lidwoord)
  3. Een (onbepaald lidwoord)

De jongen en het meisje zitten in het vliegtuig.

Een jongen en een meisje zitten in een vliegtuig.



Slide 10 - Tekstslide

Taalkundig ontleden

Hierbij bepaal je voor elk woord tot

welke woordsoort het behoort.

Woordsoorten zijn: 

1. lidwoord

2. zelfstandig naamwoord

3. bijvoeglijk naamwoord

4. werkwoord

5. voorzetsel

Slide 11 - Tekstslide

ZELFSTANDIG NAAMWOORD

Woorden voor:



mensen

dieren

planten/natuurverschijnselen

dingen/gevoel

(eigen) namen

Slide 12 - Tekstslide

ZELFSTANDIG NAAMWOORD

- heeft meestal een enkelvoud en een meervoud

vriend-vrienden

- kan vaak klein of groot gemaakt worden

vriend-vriendje

- staat vaak met een lidwoord geschreven

de vriend, het boek, een vriend, een boek

Slide 13 - Tekstslide

Taalkundig ontleden

Hierbij bepaal je voor elk woord tot

welke woordsoort het behoort.

Woordsoorten zijn: 

1. lidwoord

2. zelfstandig naamwoord


3. bijvoeglijk naamwoord

4. werkwoord

5. voorzetsel

Slide 14 - Tekstslide

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD

- staat meestal in de buurt van een zn






de groene appel - de appel is groen - de groene

Slide 15 - Tekstslide

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD

- vertelt meer over een zelfstandig naamwoord


- het spannende boek

- een spannend boek

- het boek is spannend

Slide 16 - Tekstslide

STOFFELIJK

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD

- het gouden horloge

- een papieren tas

- de zijden bloemen

- de houten tafel


Slide 17 - Tekstslide

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD VAN EEN WERKWOORD


 (verven) - het geverfde huis

(ontdooien) - de ontdooide maaltijd


Slide 18 - Tekstslide

Taalkundig ontleden

Hierbij bepaal je voor elk woord tot

welke woordsoort het behoort.

Woordsoorten zijn: 

1. lidwoord

2. zelfstandig naamwoord


3. bijvoeglijk naamwoord

4. werkwoord

5. voorzetsel

Slide 19 - Tekstslide

WERKWOORD

- 'Doe-werkwoorden' = Ik zwem.


- 'Zijn/is-werkwoorden' = Ik heb gezwommen.





Slide 20 - Tekstslide

werkwoorden: zelfstandige ww en hulpww
Er zijn zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden.
Een zelfstandig werkwoord is een werkwoord met een betekenis. Ik fiets. Ik werk. Ik gooi

Er zijn ook hulpwerkwoorden. Ik heb gefietst. Ik zal je helpen.
Ik ben jong.  Ik kan je niet horen. 

Slide 21 - Tekstslide

Taalkundig ontleden

Hierbij bepaal je voor elk woord tot

welke woordsoort het behoort.

Woordsoorten zijn: 

1. lidwoord

2. zelfstandig naamwoord


3. bijvoeglijk naamwoord

4. werkwoord

5. voorzetsel

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

VOORZETSEL

Vaak staan er één of meer woorden tussen het voorzetsel en het woord waar het bij hoort


op de tafel - in de kast - achter het behang


op de houten tafel - na een halve minuut - in de grote groene tent

Slide 24 - Tekstslide

VAST VOORZETSEL

Bij sommige werkwoorden hoort een voorzetsel dat je niet kunt vervangen: een vast voorzetsel


Het boek bestaat uit zes hoofdstukken.


Ik houd van kip met frietjes en appelmoes.

Slide 25 - Tekstslide

Taalkundig ontleden

Hierbij bepaal je voor elk woord tot

welke woordsoort het behoort.

Woordsoorten zijn: 

1. lidwoord

2. zelfstandig naamwoord


3. bijvoeglijk naamwoord

4. werkwoord

5. voorzetsel

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Programma: oefenen voor de toets
1. lidwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. werkwoord
5. voorzetsel

Slide 28 - Tekstslide

Na de les...
Hebben we geoefend voor het proefwerk.

Slide 29 - Tekstslide

Fijne dag!!!

Slide 30 - Tekstslide