Woordsoorten vwo 1

Grammatica woordsoorten
Vwo 1
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Grammatica woordsoorten
Vwo 1

Slide 1 - Tekstslide

Woordsoorten

Slide 2 - Woordweb

Wat zijn de zelfstandig naamwoorden in de zin: 'Wie heeft in het weekend die oorlogsfilm op tv gezien?'
A
het, weekend, die, oorlogsfilm, tv
B
wie, weekend, gezien
C
tv, oorlogsfilm, weekend
D
in, op, die, gezien

Slide 3 - Quizvraag

benoem de bijvoeglijk naamwoorden:
'het kussende paar, het gekuste meisje, een gebroken hart.'
A
gebroken, gekuste, kussende
B
hart, meisje, paar
C
het, het, een
D
kussende, gekuste

Slide 4 - Quizvraag

Benoem het stoffelijk bn
'Het gebroken hart had een zilveren piercing.'
A
piercing
B
gebroken
C
hart
D
zilveren

Slide 5 - Quizvraag

Zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord

Slide 6 - Tekstslide

Aan het einde van de les kan je het zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord herkennen en benoemen.

Slide 7 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord
In een zin staat altijd maar één zelfstandig werkwoord

één werkwoord -> zelfstandig werkwoord

Geeft aan wat het onderwerp 'doet' of 'ondergaat'

-> 'Ik puzzel graag.'

Slide 8 - Tekstslide

Hulpwerkwoord
Komen voor in zinnen met meer dan één werkwoord

Vormen het gezegde

In zinnen met meer werkwoorden staat het zww vaak achteraan de rest is hulpwerkwoord
-> 'Ik heb gisteren gepuzzeld.' of 'Gisteren zou ik gaan puzzelen.'

Slide 9 - Tekstslide

Even doen: wat is het zww in de zin:
'Je kunt deze rommel beter verstoppen in dat kastje.'
A
kunt
B
verstoppen
C
kastje
D
beter

Slide 10 - Quizvraag

Noem de hww in de zin:
'Voor een Elfstedentocht moet het echt veel harder gaan vriezen.'
A
vriezen
B
gaan, vriezen
C
moet, vriezen
D
moet, gaan

Slide 11 - Quizvraag